<Resultaat 986 van 1419

>

Maar mijn Lieve Karel toch,[1]
had ik maar liever mijn bek gehouden of wat beter mijn woorden gewogen vooraleer zoo maar los weg een losse meening te uiten over een mij heel sympatieken Vriend; maar wie zal er gaan denken dat "woorden" eene zóo aardige beteekenis kunnen hebben?! — Nu is het mijne beurt terecht-zeggingen te doen. — Ik begin dus: De eigenlijke vraag was — : welken indruk de literators, die ik zooeven voor 't eerst zag op mij gemaakt hadden. Ik meen dat daarmêe enkel bedoeld is, het uiterlijke, het materieel figuur, de mensch met al 't geen er deur een bijzijn van eenige uren van te ontwaren valt: gesten, manieren, doeningen in een woord. We zijn hier gewoon, wij "burger-jongens["] van hier en elders, malkaar uit te gekken (en zij mij 't meest) om onze zonderlinge (wel niet heel zonderlinge, maar iet of wat buiten het vulgaire gemeene menschendoen) manieren en wijze van spreken,: nu eens voor Aristo, dan voor Snob, voornaam personaadje, en altemets voor demokraat! — en dat geldt hier voor heel onschuldige scherts. — 't Is dus eigenlijk in dien zin dat ik U die benamingen — 't gevolg van ons eerste bijeenkomen, op uwe aanvraag toegediend heb. Bijzonderlijk niet wetende dat die benaming U zoo diep ging treffen, en nog veel min dat die benamingen scheldwoorden zijn in die heerlijke stede: Gent en Antwerpen; zoodanig dat het me uiterst verwondert en vooral zeer spijt U daardoor gestoord te hebben. Ik zeg U nog dat ik niet weet waarom ik min achting zou hebben voor een Voornaam personaadje dan voor een plebejer.
Maar nu ge mijn meening over uiterlijke "Menschen" toepast (en dat 1000 maal ten onrechte) op heel hun literair werk[,] dat is al te erg en nu gaat ge me een heele boel dingen doen zeggen die er misschien niet te pas komen: Het is mijn geweunte niet, vooral ik doe het niet geern — onder vrienden, elkaars werken bespreken; dat is nuttelooze wierook, en meestal wederzijdsche zelf-aanbidding. — Men kan malkaar een goeden raad geven, uit liefhebberije zeggen waaraan men werkt, of wat er komen zal. Het werk van eenen vriend, men bewondert dat in stille (een teeken van die bewondering is reeds, het uitschudden van elkaars gedachten in een goed onderhouden briefwisseling) en spreekt en schrijft daarover aan 3de personen.
Ge moet zoo iets gedacht hebben, bij 't lezen van mijn brief (en 't is dat welk me kwaad maakt): dat ik zoo een soort revolutionair socialistje was die jaloersch ben van je schoone kleeren!!! — Niet waar? Integendeel beste, en 't is 't geen ik U klaar zou willen wijs maken: dat de menschen mij al gelijk zijn, als ze maar natuurlijk, en oprecht handelen. Waar ik min mêe over den weg kan is met "Blague" en "pose" (daar is natuurlijk hier geen spraak van geweest) omdat men alzoo den mensch niet ziet, maar wel zijne aangeleerde manieren en toen nog omdat al die "Crane-razerie" en die "cheveux-en-coup-de-vents"[2] bij al de jonge lieden van dezen tijd — ik spreek van eenige Jeune-belgiques,[3] Durendalisten[4] en andere Fransche kluchtigaards — dienst moeten doen voor de eigenlijke "Kunst". de kleeren en manieren zijn hoofdzaak 't andere is 0. — Integendeel bij een waar "kunner" zie ik geern een greintje excentrieke en voorname dingen — die mensch heeft daar, door zijne talenten alleen, meer dan recht toe.
Maar 't is eigenlijk hier dat ik zou willen komen: Wanneer zullen wij eens al die nevenzaken, die met het eigentlijke "kunstzijn" niets uit te meten hebben, terzijde laten, en den kunstenaar, buiten zijn kunste heel en al vrij laten?! — Wanneer zullen wij eens breed oprecht breed worden? — In alle dingen het essentieele zoeken? — (ik beklaag uwe Antwerpsche lierlows)[*] Wat al jammerlijke verbrokkelingen heeft al dat gezanik over Partij, Polietiek, allerhande overtuigingen (zonder te spreken over "procedé["]-kwesties) niet teweeg gebracht! V[e]rg[e]l[ijk] den val van Jeune belgique deur zijn pruttelen over "vers libre" en andere kunstvormen, en die stupiede tegenwerking, dat systematisch verwerpen van strevingen der jongeren, bv. van alles dat uit west-Vl[aanderen] kwam.[5] Wanneer zullen we eens weten dat de kunst heur onder duizendvoudige vormen voordoet?! — Een artiest moet zijn, lijk een snaartuig waarop àl het schoone dat hij tegenkomt een gelijkstemmend accoord vindt, die eene snare doet trillen — en hoe vollediger zijn snaartuig is, hoe breeder zijne opvatting voor verschillig "Schoon", hoe hooger kunstenaar hij zal zijn. 'K heb menschen tegen gekomen die alles verwierpen wat niet hun genre was, die menschen hadden maar éen snare. Ik stel een Rossetti boven een Rubens, een Claus boven een Van Dyck, een "lied" van Grieg boven een sonate van Mozart, een Choraal van Bach boven een Faust van Gounod[6] maar laat daarvoor in 't geheel niet van Rubens, Van Dyck, Mozart of Gounod te bewonderen. In letterk[unde] b.v. Ik ben in 't vast geloof dat onze jonge Vlaamsche kunst zal weerkeeren, gaan putten naar heur oude bloei-pracht, heur zoo mooi en onnoozel eenvoudig Dietsch: het kinderlijk zeggen van een naïef kunstig gevoel in de bonte schilderende kleurenpracht van heur eenvoudige oude tale — en ik neem Uw werk b.v...... ingewikkelde, diepgepeinsde kunst; heel een andere manier dan mijn voelen —: geplooide en kunstig deureengezwierde slingerende volzinnen... bizaar gekoppelde infienietieven, heel spiritueele zuiderlijke beeldspraak, suggestieve epithèten enz...[7] Zal ik Uw doen daarvoor gaan verwerpen? — Maar Heere, neen! — De spontane indruk van uw werk kwam me vreemd voor, maar het genot — dat wat inspanning gekost heeft — is er te inniger door: uwe kunst heeft me eene andere zijde doen zien van dat ál-veranderend kunst-lichaam, heeft me nieuwe rijkdommen doen ontwaren: Uwe toon heeft slechts op eene andere — de niet gewone — snaar komen tokkelen en heeft er een vol-accoord gevonden, en er is een melodieuze siddering uitgekomen! —
En dat alles om dit hier te zeggen: Ik heb mijne eigen meening in zake van godsdienst, polietiek en sociologie maar waarom in de wereld zou ik moeten met iemand afbreken omdat die "iemand" Jood of anarchist is, een cylinderhoed of blauwen kiel draagt, heel voorname of brutale manieren heeft zoolang die mensch mij maar een straalken heilig vuur kan mededeelen, in mij een snare kan doen trillen? — Dat is eene verouderde kwaal (en als ik U zeg Menheer dat men mij reeds tebij gekomen is voor die gedachten!) wij zien soms heel ernstige kunstenaars voor een greintje gekwetste eigenliefde, voor een woord, of meening, heel en al buiten de kunst, aan 't zwijgen vallen, de kostbare taak laten varen, ja stroomóp werken! Zoolang we niet algemeen zullen aannemen dat we állen aan dezelfden vooruitgang werken van dezelfde zaak, zoolang we over die futiele kleinigheden niet kunnen stappen, zoolang we elk voor hem geen eigen positief werk leveren zal onze streving niets voortbrengen zal onze generatie altijd maar voort aan 't worden en nooit aan "'t zijn" komen.
En al dat gezeisel — een beetje al te lang misschien — is omdat ge zoudt weten dat ik hoegenaamd geen kwaad in 't zin had met mijn Aristo-snobismerie; doe maar je goesting Beste, loop maar je wegeltje en 't zal ik niet zijn die U zal te-bij komen... zoolang ge mij maar van 't Uwe te genieten geeft! [Waar ga ik nu nog plaatse vinden om op 't overige van uw schrijven te antwoorden?]
De opdracht van uw Zon-Dood zal me zeer aangenaam zijn.[8] Werk maar neerstig, 'k verlang reeds om iets te zien. —
Bij mij is er voor 't oogen blik niets op gang maar alles aan 't worden. intusschen rook ik lange pijpen en lees heel lichte dingetjes............ 't Doet[*] 'k maak een ontwerp (een geteekende schets heèl zwart-suggestief-impressionistiek) voor een band van een bundel mijner schetsen: DEUR 'T LEVEN.![9] — later doe ik er U eens de beschrijving van —
Uw zeer-toegenegen Stijn Streuvels

Annotations

[1] Streuvels reageert met deze brief op Van de Woestijnes antwoord op brief 3, dat niet is bewaard.
[2] Met 'Crane-razerie' en 'cheveux-en-coup-de-vents' heeft Streuvels het spottend over een aantal 'Fransche kluchtigaards' die met alle winden meewaaien en het wezen van de kunst volgens hem niet snappen. In die tijd schoren progressieve jongeren de schedel soms kaal (cf. 'crâne' en 'raser'), of ze lieten hun haren juist lang groeien ('cheveux-en-coup-de-vents').
[3] Streuvels bedoelt de aanhangers van La jeune Belgique, het avant-gardetijdschrift dat in 1881 was gesticht en dat door zijn radicaliteit en hang naar het revolutionaire een voorbeeld was voor Van Nu en Straks. Het tijdschrift wilde Vlaanderen 'opstoten in de vaart der volkeren' en bestond tot 1897. Naast bezieler Max Waller (1860-1889) waren de belangrijkste medewerkers van het tijdschrift Max Elskamp, Georges Eekhoud, Georges Rodenbach, Emile Verhaeren, Camille Lemonnier, Grégoire le Roy, Charles van Lerberghe, Iwan Gilkin en Maurice Maeterlinck.
[4] Streuvels bedoelt de medestanders van het Franstalige tijdschrift Durendal. Revue catholique d'art et de littérature. Het blad was ontstaan in het midden van een vloed nieuwe, vaak vluchtige tijdschriften die geboren werden onder aanmoediging van La jeune Belgique (zie [3]). Durendal werd in 1894 gesticht door Henri Carton de Wiart, Pol Demade en Henry Moeller, en bestond tot 1914. Het opereerde vanuit Brussel, maar er waren ook twee correspondenten vanuit Parijs aan Durendal verbonden. In de aanvangsjaren was het blad vooral geïnspireerd door La jeune Belgique, maar uiteindelijk knoopte het meer aan bij de traditie van het Franse tijdschrift Saint-Graal. Het gaf haar l'art pour l'art-principe op en oriënteerde zich meer naar een katholiek soort symbolisme.
[*] 'Lierlows' is wellicht verwant aan het West-Vlaamse dialectwoord 'lier(e)louwen', waarmee het produceren van een eentonig geluid (vnl. van een lier) wordt bedoeld. De betekenis in deze context moet wellicht worden gezocht in het vervolg van de brief, waarin Streuvels beweert dat een artiest moet zijn, lijk een snaartuig'. In het licht van die interpretatie zou Streuvels hier dus beweren dat hij blij is met de diversiteit van het taalgebruik en de artistieke ontplooiing in zijn geboortestreek, in tegenstelling tot de bekrompen visie daarover in Antwerpen en omstreken.
[5] In 1892 werd Iwan Gilkin de nieuwe directeur van La jeune Belgique. Zijn idealen waren veel radicaler dan die van zijn voorgangers, en zijn bewind betekende voor het blad een terugkeer naar het vroegere exclusieve ideaal van de kunst om de kunst. Gilkin verklaarde niet alleen de oorlog aan het symbolisme en het verslibrisme, maar ook aan allerlei buitenlandse invloeden en vooral aan de Vlaamse Beweging.
Eind 1893 verhevigde de campagne tegen de Vlaamse Beweging, die intussen een literaire pendant had gekregen in het tijdschrift Van Nu en Straks. Toch verwelkomde La jeune Belgique dat laatste blad ook als 'La jeune Belgique de la littérature flamande'. Streuvels keurde de grote aandacht van het blad in de periode 1893-1897 voor extra-literaire onderwerpen af. Zoals de oudere generatie schrijvers bevooroordeeld was tegenover de jongere garde, en zoals ze het werk van nieuwe (West-Vlaamse) auteurs verwierp, zo was La jeune Belgique in Streuvels' ogen net zo inconsequent en onverdraagzaam.
[6] Faust: opera van de Franse componist Charles Gounod (1818-1893) op een tekst van Jules Barbier en Michel Carré, naar Goethe. De première vond plaats in Parijs in 1859.
[7] Streuvels had het werk van Van de Woestijne leren kennen via tijdschriften als Land en volk, Onze vlagge, De stormloop, Eigen haard, Vlaamsch en vrij, De jonge Vlaming, De toekomst en Ontwaking.
Vanaf het eerste nummer van de nieuwe reeks (januari 1896) werkte Van de Woestijne ook mee aan Van Nu en Straks. Hij publiceerde zijn jeugdpoëzie onder verschillende pseudoniemen, zoals Erik Monck, C. der Woestenije, Carlo, of Peter van Becelaere.
In zijn vroegste gedichten fungeren dood en liefde als grote motieven tegen een achtergrond van sensualistische natuurbeleving en vage godsdienstigheid. Kenmerkend voor de poëzie van de jonge, hypergevoelige Van de Woestijne waren het gebruik van beelden en symbolen die extreem genuanceerd, weelderig en overladen waren, zodat een impressionistische stijl als het ware in een soort barok vervloeide.
[8] In een brief aan Victor de Meyere uit deze periode spreekt Van de Woestijne over een 'essai dramatique' waaraan hij werkte. Enkele maanden later zal Van de Woestijne echter aan De Meyere te kennen geven dat hij niet meer van plan was de tekst af te werken, omdat andere projecten te veel van zijn tijd en aandacht opeisten.
[*] ''t Doet' (gew.): (of) toch.
[9] Misschien heeft Streuvels het hier over zijn eerste bundel Lenteleven (uit 1899), die hij aanvankelijk Deur 't leven had willen noemen. Zeker is dat Streuvels een groot project op het oog had. De Bom stuurde hem op 8 november 1897 een brief met het voorstel voor een eerste verzameling van diens novellen, onder de titel Lente. Dat plan is niet doorgegaan. Vijf dagen later stuurde Streuvels hem zijn eigen plan: 'Ik zou vier volumen in de wereld zenden onder gezamenlijke titel: LEVEN. De eerste zou voor ondertitel dragen LENTE... en zou al de stukken bevatten tot heden verschenen'. Het zou kunnen dat Streuvels zich oorspronkelijk voornam een bundel Deur 't leven uit te geven of bovengenoemde tetralogie zo te noemen in plaats van Leven. Hoe dan ook is geen van beide plannen ooit uitgevoerd.

Register

Naam - persoon

Maeterlinck, Maurice (° 1862 - ✝ 1949)

Franstalige dichter, toneelschrijver en essayist uit Gent.

de Bom, Emmanuel (° 1868 - ✝ 1953)

Bibliothecaris in Antwerpen, prozaschrijver en journalist. Tussen hem en Streuvels ontspinde zich vanaf medio 1896 een hartelijke en levenslange vriendschap. De briefwisseling tussen hen beiden was vooral in de eerste jaren heel intensief, en werpt een belangrijk licht op Streuvels' evolutie als schrijver. Gebaseerd op deze correspondentie heeft Kathryn Smits een duiding van Streuvels' aanvangswerk gegeven in: Een nieuwe kijk op de jonge Streuvels (1993). Later verscheen dan nog Kathryn Smits, 'Een aardig bundeltje brieven'. De briefwisseling van de jaren 1900-1914 (Kapellen, Pelckmans, 2005).

De correspondentie tussen De Bom en Karel van de Woestijne, die ook erg goed bevriend waren, is eveneens uitgegeven. Zie Bert Van Raemdonck, Niks geniaal vandaag. De briefwisseling tussen Karel van de Woestijne en Emmanuel de Bom (Kapellen, Pelckmans, 2010).

de Meyere, Victor (° 1873 - ✝ 1938)

Dichter, romanschrijver en volkskundige. Hij debuteerde als dichter in Van Nu en Straks (reeks 1, nr. 2) en introduceerde in dat tijdschrift ook andere jonge auteurs, zoals Karel van de Woestijne. Zelf was hij 'ontdekt' door Emmanuel de Bom, die later met een schimpende opmerking over zijn poëzie ook weer de aanleiding zou zijn van zijn vertrek uit Van Nu en Straks. Uit zijn verhalen, novellen en romans blijkt zijn grote belangstelling voor volkskunde. De Meyere speelde een grote rol als geestelijke mentor van de generatie die na Van Nu en Straks aan het woord kwam.

le Roy (eigenl. Leroy), Grégoire (° 1862 - ✝ 1941)

Franstalige schrijver van poëzie en proza. Hij was een studiegenoot van Charles van Lerberghe en Maurice Maeterlinck aan het Sint-Barbaracollege van Gent, en studeerde vervolgens rechten aan de universiteit van Gent. In 1886 vestigde hij zich met Maeterlinck te Parijs en volgde colleges aan de Ecole des Beaux-Arts. Daar onderging hij de invloed van Mallarmé en was hij medestichter van het tijdschrift La Pléiade. Later voegde hij zich bij Van Lerberghe in Vlaanderen. Als dichter hoort hij tot de symbolistische stroming. Le Roy schreef ook een Nederlandse roman (Fierlefijn, 1934) en monografieën over kunst. Hij schilderde en etste, en was conservator van het Wiertz-museum in Brussel.

Titel - krant/tijdschrift