<Resultaat 341 van 1419

>

Amice,
Je zult, naar ik van Warendorf verneem, van de redactie van het weekblad[1] zelf bericht krijgen en misschien, naar ik hoop dan met gunstig nieuws,[2] al hebben. Daarom zend ik je hierbijgaand het slot terug, dat je dan waarschijnlijk zelf zult noodig hebben. Het spijt me dat dit zoo geloopen is, in verband met den deplorabelen toestand van je kas. Hoe kom je op 1 Jan[uari] zóo op zwart zaad. Ik zou je graag wat geleend hebben, maar het zit er bij me zelf niet aan op dit oogenblik, zoodat ik, hoe graag ik ook zou willen, nu geen kans zie om eens over te komen en in Als ik kan een voordracht te houden.[3] Ze zouden wel geen reisgeld kunnen vergoeden, denk ik — al zou ik door mijn komst te Antwerpen te vereenigen met een reisje dat ik naar Den Bosch moet maken, dat mogelijk goedkoop — voor 'n tien gulden kunnen doen. Gaat De Vijand des Volks misschien in de buurt van den 23en dezer of den 8en Februari.[4] En waarover zoudt ge me willen hooren praten;[5] toch ook niet over Ibsen? — Of wel over kunst en aesthetiek in het algemeen? Ik zou graag jouw lezing eens lezen.[6]
Die aflev[eringen] van de Dicht- en kunst-halle is heel dwaas. Wat mr Prayon van Zuylen over Joden-Breêstraatsch zegt pleit niet voor 's mans beschaving.[7] En wat ie van mevr. de burgemeestersche vertelt, dat die [']n echte vlaamsche is, komt in mijn molen: [']t bewijs dat de hoogere vlaamsche standen geheel verfranscht zijn.[8] Ik zend je die aflev[ering] onder dankbetuiging terug en voeg er, omdat jij de Flamingant niet leest, het afdrukje van mijn antwoord[9] aan De Smet en diens wederantwoord toe; ik krijg [']t wel eens van je [2] terug. Die man zal nog eens in de sloot stikken.[10] Begrijpt die kerel dan geen beeldspraak meer. O ja, nog iets heel curieus! [']n Briefkaart van zekeren meneer de Bruyne, dien ik indertijd in den Haag gekend heb. Het begin vooral is kostelijk. Amuseer je er mee en stuur me dit bepaald terug —
Ik lees nu eigenlijk pas het antwoord van de Smet even door[11] en zie daarin dat hij 't doet voorkomen alsof jij en Vermeylen me dien lof aan je beiden hebt ingeblazen! Ik geloof dat 't maar beter is, daar over niet verder te kijven; doch laat [']t aan je beien over of je wenscht — wat ik graag zal doen — om met een enkel citaat uit jelui brieven te bewijzen, dat je heelemaal met dien lof niet ingenomen waart. Ik zelf bekommer me om dat geschetter al bitter weinig, doch zou alleen wel willen dat jij niet over mijn "Besproken Plaatsen"[12] in het publiek schreeft. "Men" zou denken dat dit een wederdienst was en daar staan we allebei te hoog voor.
Nu nog iets anders: Ik heb dezer dagen nog eens bij de Red[actie] van de Haarl[emsche Courant] gevraagd of ze ook af en toe brieven uit Antwerpen wilden hebben. Het antwoord was — weifelend; alles hing af van de belangrijkheid. Je moest, zoo je dat niet te veel was, maar eens 'n proeve sturen: Heb je daar lust in? Probeer [']t dan eens. Stuur hem mij. — Niet te groot. — ± 8 pagina's schrift — Ik zend je tegelijk 4 ex[emplaren] van dat blad waarin ik een studie over "Beeldend Schrijven" heb.[13] Je kunt daaruit meteen het karakter van het blad bestudeeren — Politiek — kleurloos. In de kunst wat bereid tot het nieuwe. Maar niet te. Liefst wat over het maatschappelijk leven enz.
Nu moet ik er weer een eind aan gaan maken. Houd je flink — ik zelf ben tusschen hangen en wurgen in, m'n werk doe ik, maar [']t echte plezier ontbreekt. Alleen heb ik nog twee gedichten geschreven: Oudejaar en Marche funêbre, die ik, [3] je met twee andere zend.[14] Schrijf me eens eerlijk of je ze goed genoeg vindt om in een tijdschrift te komen, onder pseudoniem! —
Nu moet ik wezenlijk uitscheien. Hartelijke groetenissen ook aan Vermeylen t[out à vous]
Leo Simons
Troost.
In zoo'n bedroefd verlangen
Zien uw lieve oogen mij aan
En smeeken mij tot u te komen! ...
Ik en mag niet tot u gaan!

Ik hoor wel uw smarten fluistren
En voel om uw leed diep bedroefd;
Uw schreien wil ik gaan stillen! .....
Eilacy! — zoo ver gij toeft!

In mijn armen wou ik u nemen
En kussen uw lippen rood,
Tot uw ziel mijn ziel had gedronken! ...
Arm Lief! is uw lijden zoo groot?

En ik kan niet tot u komen —
Ons scheidt een zoo woedend meer! —
Nu wil ik tot u gaan droomen:
Een ziel zweeft eindloos vèr!

Om u heen haar vleuglen kleppen,
Gij ligt in hun schaduw groen —
Ai! rust er zachtkens al droomend,
Dat mijn lippen u kussen doen!

Blank glanst het maanlicht der Hope!
En is het al kil en klam,
Straks gloeit in hel purper de Zonne,
Wijd blaakt er mijn Liefde-Vlam!

Eéns zal ik u koestren, en kussen
De traan van uw bleeke wang,
Die glinsteren bleef van uw schreien! —
Nú groet u troostend mijn zang!


[4]
Aanbidding! O Lief gezicht dat ik al voor mij zie,
Nu dwalen oogen droomig in verschiet
Waar blank visioen van mooie weelde leeft.
Dan gaan zij open en hun nat geglans
Weerschijnt mijn oogen! —
Zonnig lachen doet
Kuiltjes in wangen diepen, die week bollen:
Fluweelen kussens van zoetwazig rood! —
Door 't moede hoofdje toekomstangsten vliegen
Nu trekken wimbrauw, vleugels, lippen strak
En onder lange wimpers, droef verlangend
Zien vage oogen smeekende mij aan, —
Of ik het doemend leed verjagen wou ---.!
Wegkussen wil ik het mijn Lief! — O dat ik mocht!
Gelijk een sprookje van een droomeland
Schijnt mij Uw liefde — In mijn zielezaal
Valt zij als mat gevaag van mystiek licht,
Blijft zweven, vloet tot stille hoekjes in,
Daar donker school! --
Dan, met een beving, stijgt
Van mijn devotie hooge melody
Ik zie u in een nevelschijn — en schrei!

Annotations

[1] De Amsterdammer. Warendorf was de uitgever.
[2] Een (negatief) antwoord wordt gegeven in brief 7.
[3] Noot 3 niet toegekend.
[4] Van de opvoering is niets terecht gekomen. Voor een verklaring, zie Emmanuel de Bom, Hendrik Ibsen en zijn werk (Gent, Ad. Hoste - Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1893), p. 3: "Een van den Nederlandschen Schouwburg afgescheiden gezelschap had beloofd Een Vijand des Volks te zullen opvoeren; een van mijn beste vrienden had daarvoor opzettelijk de vertaling gemaakt. En, pleizierig zou 't zijn, ware 't niet zoo droevig; de goede cabotins hebben, na drie repetities, de poging moeten opgeven, omdat ze moesten bekennen, geen zier te begrijpen van dit, nochtans een der minst diepzinnige werken van Ibsen."
[5] Er vond geen lezing plaats, omdat ook de voorstelling niet doorging.
[6] Het is niet duidelijk om welke lezing het gaat. Enkele korte notities i.v.m. een te houden voordracht over Ibsen staan in: Emmanuel de Bom, Nota's XII (November 1891, AMVC, 108860), p. 81-82. Deze aantekeningen zijn na 6 december 1891 opgetekend, zoals blijkt uit de volgorde van De Boms notities.
[7] Alfons Prayon-Van Zuylen, 'Sartor Resartus', in: Nederlandsche Kunst- en Dichthalle, XIV (1891-1892), p. 477-483. Het artikel is in het bijzonder een antwoord aan Willem de Vreese, toen nog student in Gent en aan allen die "met afgodische bewondering voor Holland en de Hollanders plat op den buik liggen, terwijl hij zijn eigen land en zijn eigen volk met grenzenlooze minachting bejegent" (p. 477). Hij verwijst ook naar Leo Simons, 'Naar aanleiding van het 21ste Noord- en Zuid-Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres', in: De Gids, 4de r., IX, dl. 4 (oktober 1891), p. 86-114, dat niet zeer vleiend was voor de Vlamingen. Over Simons schrijft Prayon: "Die Hebreeuwsche Bataaf, (...) is op zijn minst zoo vleiend en zoo goed ingelicht als Albert Verwey en wat hij ons van de Vlaamsche Beweging en van Vlaamsche toestanden vertelt, is van aard om ons eene keurige gedachte te geven van de wijze waarop het "cultuurvolk" uit de Joden Breestraat ons en ons streven beoordeelt." (p. 478-479).
[8] Zie [7] (p. 479)
[9] Alfred de Smet, Een Hollander die de flaminganten versmaadt. Antwoord van den heer L.Simons, Mz. aan den heer Alfred de Smet. Repliek van den heer Alfred de Smet (Brussel, Drukkerij De Schuytener en Vandervoort [1892].
[10] Allusie op Alfred de Smet, 'Uit de sloot der flaminganterij', in: Nederlandsche Kunst- en Dichthalle, XIV (1891-1892), p. 450-451.
[11] Zie [9].
[12] Leo Simons, Besproken plaatsen (Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1891). Het exemplaar in de SBA onder het nummer C/189933 komt uit de nalatenschap De Bom en bevat een handschriftelijke opdracht: "Mijnen vriend Em[manuel] de Bom Amsterdam 27 nov. 1891 Leo Simons Mz". Er verscheen geen door De Bom ondertekende bespreking van het werk.
[13] Leo Simons schreef vier bijdragen, ondertekend L.S., onder titel 'Beeldend schrijven', in de rubriek Kunsten en Wetenschappen in de Oprechte Haarlemsche Courant. De publicatie van de eerste bijdrage, gedateerd 18 december [1891], was door voortdurend plaatsgebrek enige tijd op de redactie blijven liggen. Het eerste deel licht de bedoeling toe van deze artikelen: "de methode van nieuwe artisten onder onze jongeren, die door middel van woorden, klankteekens van visies, hun indrukken en gewaarwordingen (impressies en sensaties) zoowel van de wereld buiten hen als in hen, van de wereld der zichtbare stofdingen en de wereld der onzienlijke dingen in ons, zoo precies als zij kunnen, zoeken weer te geven (...)". Deze artikelenreeks verscheen in 1892 in de volgende nummers: 4 (6 jan.), p. 2-3; 5 (7 jan.), p. 2-3; 6 (8 jan.), p. 3 en 7 (9 jan.), p. 2-3.
[14] In de nalatenschap De Bom bleven bij deze brief enkel de gedichten 'Troost' en 'Aanbidding!' bewaard.

Register

Naam - persoon

Bom, Emmanuel Karel De (° Antwerpen, 1868-11-09 - ✝ Kalmthout, 1953-04-14)

Bibliothecaris, journalist en schrijver. Medeoprichter van Van Nu en Straks. Gehuwd met Nora Aulit op 24/08/1901 in Antwerpen.

Prayon-van Zuylen, Alfons Maria Napoleon (° Gent, 1848-11-19 - ✝ Twickenham (Middlesex), 1916-11-16)

Advocaat en schrijver.

Simons, Leo Mz (° Den Haag, 1862-08-01 - ✝ Rotterdam, 1932-06-11)

Auteur, uitgever (Wereldbibliotheek) en Vondelkenner.

Smet, Alfred De (° Hoeke, 1853-01-08 - ✝ Ukkel, 1918-04-23)

Dichter en polemist.

Vermeylen, August. (° Brussel, 1872-05-12 - ✝ Ukkel, 1945-01-10)

Hoogleraar, kunsthistoricus en schrijver. Medeoprichter van Van Nu en Straks. Gehuwd met Gabrielle Josephine Pauline Brouhon op 21/09/1897.

Vreese, Willem Lodewijk De (° Gent, 1869-01-18 - ✝ Voorschoten, 1938-01-10)

Taalkundige en publicist.

Warendorf, Simon (° Amsterdam, 1861-01-09 - ✝ Amsterdam, 1918-07-24)

Uitgever.

Trad vanaf 1887, na de dood van Tj.van Holkema, op als procuratiehouder van diens weduwe. Sinds 1891 heette de firma Van Holkema en Warendorf.

Titel - krant/tijdschrift

Amsterdammer, De (° 1877 - ✝ 1907)

Weekblad.

Tussen 1880 en 1907 stond het o.l.v. de predikant J. de Koo. Het was een zaterdagavondblad met vooral politieke artikelen in grote letters en het overige van de inhoud in een zeer kleine letter. De toneelverslagen werden er o.a. besproken door Frank van der Goes; de boekbesprekingen lagen nogal aan de anekdotische kant. De rubrieken letterkunde en schilderkunst werden verzorgd door R.A. Kollewijn en J. Veth. Einde 1882 werd er naast het weekblad een dagblad uitgegeven, in dezelfde vooruitstrevend-vrijzinnige geest. Dit dagblad, in de wandeling De nieuwe Amsterdammer geheten, bestond tot 1895.

Flamingant, De (° 1889 - ✝ 1893)

Vrijzinnig Brussels weekblad.

Gids, De (° 1837 - °)

Cultureel en sociaal tijdschrift.

Nederlandsche Dicht- En Kunsthalle (° 1878 - ✝ 1897)

Cultureel maandblad.

Oprechte Haarlemsche Courant, De (° 1847 - ✝ 1941)

Nederlands dagblad met zeer oude traditie. Werd in 1656 gesticht door Abraham Casteleyn als Weeckelijke Courante van Europa. Werd twee jaar later Haarlemsche Courant, waaraan in 1664 het woord Opregte werd toegevoegd. Pas vanaf de 19de eeuw (1847) verscheen het als dagblad. Omstreeks 1890 behoorde het tot de meest gelezen kranten van Nederland, grotendeels omwille van de rubriek familieadvertenties, wat de krant ook de naam "dameskrant" opleverde. Smolt in 1941 samen met Haarlems dagblad onder de naam Haarlemsche courant.

Naam - instituut/vereniging

Als Ik Kan (° 1883 - ✝ 1950)

Antwerpse kunstkring.

Werd opgericht door een aantal jonge kunstenaars, die via groepstentoonstellingen hun werk een ruimere bekendheid wilden geven. Stichters waren F. Hanno, P. de Wit, F. Adriaenssen, Ch. Bolland, L. Brunin, E. Chappel, J. Rosier, H. Rul en H. van de Velde. Onder het voorzitterschap (vanaf 1 januari 1890) van H.Luyten, die ook het grote groepsportret Een zitting van de kunstkring Als ik kan 1885 schilderde, traden nog enkele talentrijke jongeren toe (onder wie K. Mertens, R. Baseleer, E. Larock en V. Hageman). De manifestaties van de kring werden o.m. door VS, het leidinggevende kunsttijdschrift uit die tijd, met welgemeende belangstelling gevolgd. Rond de eeuwwisseling echter verloor de groep zijn élan en verschoof naar de achtergrond van het artistieke leven, om rond 1950 te verdwijnen.

Nederlandsche Schouwburg Van Antwerpen (° 1853 - °)