De term 'uitmiddelpuntigheid' of 'buitenmiddenpuntig' wordt door
Buschmann,
Max Rooses en
August Vermeylen gebruikt. Door de eerste twee om de kunstrichting van
de XX af te breken, door
Vermeylen om met de kritiek van
Buschmann en
Rooses te spotten. Deze begrippen komen voor in 2 artikels in
De Vlaamsche School. Het eerste artikel is van
P.B. (Buschmann): 'XIII en XX', in: nr. V (1892), p. 46-47, p. 47:
'Het werk der vingtisten kan dus niet beschouwd worden als de verpersoonlijking der moderne schilderkunst. Het is gansch eigenaardig, staat op zich zelve, en moet met eene andere benaming gekenschetst worden. Hoe het komt dat die strekking in zekere kringen ophef maakt, laat zich verklaren door het aantrekkelijke van al wat buitengewoon is, stout en buitenmiddenpuntig...' Vermeylen repliceert hierop wat later in zijn artikel 'De XX te Brussel', in: nr. V (1892), p. 73-75, op pagina 74:
'Voor de meeste symbolische werken — en misschien de heerlijkste — heeft men gesproken van uitmiddelpuntigheid. Ik denk dan altijd aan een perk van gemeene laaggroeiende bloempjes, en in het midden een hoogopschietende orchidee, met oneindig geschakeerde kleuren, aristocratisch-geheimzinnig, hoog op een zeer dun stengeltje... Hare doorluchtigheid de menigte gaat voorbij en mompelt schampermuilend: "Uitmiddelpuntigheid! Aanstellerij!". O! die stempieperige eunuchen die voor den tempel der officieele aesthetiek wacht houden, en hun gezanik over "ongezondheid" en "onduidelijkheid", wanneer een schilder wat meer wil weergeven dan "het gemoedelijk boerenleven", en geen doeken penseelt die "verteld kunnen worden"!...' Zie ook
brief 58. Herhaaldelijk drukt
Vermeylen in zijn brieven aan
De Bom in maart en april zijn vrees uit dat zijn artikel door
Buschmann zal geweigerd of verminkt worden. Door de tegenwerking van
Buschmann zal
Vermeylen niet meer willen publiceren in
De Vlaamsche School. Zie ook
brief 4, noot 1bis.