De Bom en
Vermeylen reisden omstreeks dezelfde tijd naar Nederland, echter niet om het 22ste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres in Arnhem bij te wonen (zie
brief 171, noot 2 en
brief 68, noot 10).
In de nacht van 20 augustus vertrok
Vermeylen vanuit Antwerpen met de boot naar Rotterdam (zie
brief 197,
brief 199 en
uit eerdere correspondentie ook
brief 170 (1892), noot 8 en
brief 193 (1892)). Hij reisde door naar Leiden, waar hij H.P. Bremmer wilde ontmoeten (zie
brief 200), en dan verder naar Den Haag (zie
brief 201), waar hij mogelijkerwijze op
Thorn Prikkers uitnodiging (zie
brief 143bis) is ingegaan. Uiteindelijk bereikte hij zijn reisdoel Amsterdam en solliciteerde hij er voor een betrekking als kunstcriticus bij
De Telegraaf, echter zonder succes (zie
brief 209 (
noot 8)).
De Bom trok, in weerwil van schulden en geldgebrek, een tiental dagen door Nederland (zie
brief 204 en
brief 213). Het is niet duidelijk of hij werkelijk vergezeld werd door zijn broer
Joris (zie
brief 197). Hij bezocht Smeding (zie
brief 213) en bood aan
De Telegraaf zijn medewerking als buitenlands handelscorrespondent aan (zie
brief 241 (
noot 1)). Maar net zoals voor
Hageman (zie
brief 218) bleef het ook ons duister wat
De Bom precies naar Nederland dreef. Misschien wil hij
Clara Gaesch opzoeken, die daar (in Den Helder?) (zie
brief 230) omstreeks die tijd verbleef.