<Resultaat 912 van 1419

>

WelEdele Heer
Uw brief heeft mij zeer aangenaam verrast door de woorden van sympathie voor dat stukje van mij,[1] èn tegelijk, juist daardoor, mij verdriet gedaan omdat ik niet in staat ben aan uw verzoek te voldoen. Wel heb ik in den laatsten tijd geschreven, maar hoewel ik zéér veel waardeering gevoel voor uw tijdschrift en voornamelijk, in het bijzonder, voor wat u daar aan Proza en Poezie in geschreven hebt, zoo is het toch onmogelijk dat ik mijn stuk inzend,[2] evenmin als ik dit in den N[ieuwe] Gids zou willen plaatsen. Het is zeer moeilijk u de reden hiervan duidelijk te maken, vooral om u geen onjuisten indruk te geven. Het komt hier op neer dat ik sedert het schrijven van dat stukje "Gemeenschapskunst", interieur geheel veranderd ben.
Hiervan is wat ik geschreven heb de uitdrukking. Stuurde ik u dit dan zoudt u óf de opname weigeren, wat ik van u zeer juist gezien zou vinden, óf u zoudt wat ik geschreven heb in anderen zin opvatten als ik het bedoel. Uw lezers zouden dit ook doen: onderstellende in uw blad kunst, litteratuur, filosofie te zullen vinden, zouden zij den zin mijner woorden daarheen forceeren, en ik zelf zou door de inzending hun daartoe aanleiding gegeven hebben. Hierdoor nu zou ik ontrouw aan mij zelf worden en mijn schrijven overbodig maken daar dit juist bedoelt een breken met kunst[,] litteratuur, filosofie. U begrijpt dat ik om dezelfde redenen dit evenmin wil inzenden in den N[ieuwe Gids] waar men het trouwens ongetwijfeld weigeren zou. Het resultaat is dat ik op dit oogenblik in [']t geheel niet publiceeren kan, wat misschien zeer goed is: het heeft geen haast.
Het is mij niet mogelijk in zoo kort bestek duidelijker te zijn. De hoofdzaak is dat ik u wilde doen gevoelen dat de reden van mijn weigering allerminst is gebrek aan waardering voor uw tijdschrift, terwijl toch deze weigering, die mij moeite kost, noodzakelijk is.
Zeer hopende dat u gelukkig moogt zijn in uw streven als Redacteur [2] van "Van Nu en Straks" en u nogmaals zeer dankende voor uw vriendelijke woorden noem ik mij weledele heer
met de meeste hoogachting
Uw d[ienst]w[illige dienaar]
A[ndrew]deGraaf
Mocht het toeval u naar Utrecht voeren zoo zoudt u mij met een bezoek zeer veel genoegen doen.

Annotations

[1] Vermeylen had waarschijnlijk het volgende artikel van gelezen: Andrew de Graaf, 'Gemeenschapskunst. De wandschildering van Derkinderen', in: De Nieuwe Gids, VII, deel 2 [aug. 1892], p. 325-329.
[2] André Jolles had waarschijnlijk, zoals hij in brief 101 beloofd had, een specifiek stukje van De Graaf uitgezocht voor Vermeylen. Het is echter onduidelijk welk stuk. Op 24 febr. 1892 had De Graaf aan Alphons Diepenbrock (bij wie Jolles geregeld over de vloer kwam) 'Gemeenschapskunst II' toegezonden, een poëtisch-mystisch klank- en woordspel, dat hij beschouwde als de aanzet tot een nieuwe en persoonlijke stijluiting. De Nieuwe Gids weigerde die bijdrage. Zie Eduard Reeser, Alphons Diepenbrock. Brieven en Documenten (Den Haag, Martinus Nyhoff, 1962), I, p. 333-348, passim.
Op 12 jan. 1893 schreef De Graaf dat hij nog "twee kleine stukjes over V[incent] van Gogh en een over Schwabe's illustraties van le Rêve" had klaarliggen (idem p. 422 en 425), en op 14 juni 1893 schreef hij uitvoerig over zijn jongste schepping 'Het Mirakel', waarvan hij opmerkte dat hij zijn ware stijl meende gevonden te hebben (idem p. 466-467).

Register

Naam - persoon

Vermeylen, August. (° Brussel, 1872-05-12 - ✝ Ukkel, 1945-01-10)

Hoogleraar, kunsthistoricus en schrijver. Medeoprichter van Van Nu en Straks. Gehuwd met Gabrielle Josephine Pauline Brouhon op 21/09/1897.

Naam - uitgever

Nijhoff, Martinus (° Arnhem, 1826-12-26 - ✝ Den Haag, 1894-09-24)

Boekhandelaar en uitgever.