KAREL VAN DE WOESTYNE aan
Manuël en Nora de Bom,
Heil in 't volgend jaar, rechtgeaarde vrienden, en spoedige beternis met
Nora, waarvan het kaartje aan mijn
Mariette en aan mij innig plezier heeft gedaan.
[1]
— En geve dit nieuwe jaar u wat minder kommer... gelijk ik het overigens aan onszelven wensch, — want we hebben ook heel wat rampen en tegenspoeden doorgemaakt, wij: ziekte van Mariette, secretariaat van "Vlaanderen" ekseetera. Maar dat is nu alles voorbij: Mariette wordt dik, Paulke verjaart vandaag, en ik... heb gevallen en ben twee tanden uit. Maar enfin, ik zal er valsche laten inzetten.
Manuël, jongen, ge maakt mij beschaamd met uw boffen over de qualiteit van mijn verkensvleesch.
[2] Geloof me: mijn zwijnen zijn met geen truffels grootgebracht, maar met vulgairen draf en spoeling, gelijk de meeste zwijnen. Dat ze nu wat minder lomp zijn, misschien, en vertoonen zelfs eenige beleefde gratie: wijt het aan mij niet, maar aan
mijn vrouw: zíj is die, met stipte dosis, hun het smakend maal bereidt, en, zoo het schijnt, ze in mijne afwezigheid dresseert en schoone manieren leert.
Want zie je: in den grond zijn mijn varkens als niet veel meer dan circusvarkens, als clown-varkens, als huichelende potsemakers die poseeren "pour la galerie"
[*] en hunne lach-grijnzende tanden toonen, maar in den droesem van hun varkensziel al evenveel zwijnelijkheid als hunne broeders gevoelen. Alleen, omdát ze clown spelen, hebben ze ook geleerd innige bitterheid en goed-toegedekten walg voor zich-zelf te hebben.
Bah, die zwijnen, ziet ge: bloedende literatuur voor menschen die gaarne bloed zien vloeien (en tegenwoordig is iedereen daar voor aangewezen), en verduikend alleen eene dorre liefde... voor hun eigen wreed vertoon.
Arme varkens die ik ben, — als het triestig weêr is, als heden, en ik met een huiverende jas over straten loop, en er gaan schoone vrouwen voorbij van zestien jaar... — En nu: het definitieve "motus"
[*] over die uitstalling van pensen en ribbekens: ik schrijf aan mijn zuiveren Christophorus.
[3]
De meeting, Manuël: heel goed.
Lorand fijn;
Anseele grof en grootsch; een Armeniër (geracoleerd
[*] door mijn broer
Maurits) schrander en diplomatisch, (navragen aan
Resseler), en
Resseler-zelf: stotterend.
[4]
Als publiek echter: geen honderd menschen nog. Ik vraag me nog steeds af wie dat georganiseerd had! Er zijn affiches uitgeplakt in stad... Zondag namiddag, als de meeting was afgeloopen! Mooi, niewaar?
Morgen, of heden nog misschien, krijgt ge dien "Journal de Gand"...
[5]
En ik schei er hier uit. Ik krijg hoofdpijn: ik zit in eene atmospheer van luwen waterdamp.
"Ik voel me zeer gestemd om een sonnet te maken"...
[6]
Beter maar goed en ras voort,
Nora, en gíj, Manuël, ontvang den dank van Vlaandrenland, dat ge begenadigt met dat stukje,
[7] en geloof me
Uw
Karel
bijgenaamd: het zwijn Christophorus.
Annotations
[1] Het kaartje van
Nora is niet bewaard.
[2] De Bom heeft blijkbaar zijn appreciatie voor het verhaal 'De zwijnen van Kirkè' uitgesproken. Dat wordt ook al vermeld in
brief 147.
[*] 'Potsemakers': hansworsten. 'Pour la galerie': uit effectbejag, om te scoren.
[*] 'Motus': Franse interjectie met als betekenis: 'laat ons hierover zwijgen'. Zie ook
brief 171. De Bom neemt het over in
brief 190.
[3] 'Christophorus' werd gebundeld in
Janus met het dubbele voor-hoofd (1908), maar werd eerst gepubliceerd in
Groot Nederland, 6, dl. 1 (februari-maart 1908), p. 129-145; p. 329-363.
[*] 'Geracoleerd': geronseld.
[6] 'Ik ben gestemd om een sonnet te maken' is de eerste regel van
Albert Verweys gedicht 'Aan F. van Eeden'. Het werd gepubliceerd in
Persephone en andere gedichten (Den Haag, Rössing, 1885, p. 58).
[7] De Bom had beloofd aan
Vlaanderen een bijdrage over de Wereldbiliotheek af te staan.