LAEKEN 1C
22 XII 1913 14-15
Aan
Manuel en Nora de Bom
Huyze ten Heuvel
te
Calmpthout
prov[incie] Antwerpen
CALMPTHOUT
23 XII 1913 5-6
Ik dank u van harte voor 't compliment over mijne epistolaire schrijfkonste.
[1] Men heeft goed het volle bewustzijn te bezitten van zijne macht en vermogens: dezelfde geprezen te hooren door een meester in het vak doet altijd plezier. En wij verhoopen van u hetzelfde. — Maar
mij was het, neem mij niet kwalijk, om den inhoud te doen. En dien inhoud kan ik hier niet anders doen dan bevestigen. Te meer dat, bij grootmoeder en schoonmoeder,
[2] zich een nieuw argument is komen voegen, waarvan gij hierin-gesloten een afbeeldsel vindt.
[afbeelding]
Wat stelt deze teekening vóor? Zij stelt het conterfeitsel voor van uw geachten vriend Karel van de Woestijne. Het haar en den neus zult gij onmiddellijk herkend hebben, en zelfs den zoo karakteristieken mond van ontgoochelden gast. Maar verbluft staat gij, merk ik met het oog der verbeelding op, te kijken op het gebrek aan lip- en kinhaar. Ik zal het u zonder omwegen verklaren: het is nu drie weken geleden dat zij het moesten afleggen voor het scheermes van den schilder
Gustaaf v. de Woestyne, die wilde zien of ik een Grieksch profiel had.
[3] Hewel, ik heb er geen. Maar ik heb, integendeel, tandpijn.
Want beschouw, bid ik u, hierbovenstaand portret van wat naderbij. Gij bemerkt dat het onderaan versierd is met tallooze zwarte stippels, die er zijn, niet om de teekening door te doen gaan voor een meesterstuk van ons medelid Emiel Claus, maar (zooals Jan van Eyck dat deed) om een stoppelbaard te verbeelden. En waarom, vraagt gij, dien stoppelbaard? Omdat ik in geen vijf dagen uit mijn huis ben geweest, en dus ook niet bij den barbier. En waarom ging ik niet? Bezie den anderen kant van het portret.
Gij zult er disproportie vinden tusschen de wangen, eenvoudig omdat de eene buitenmatig gezwollen is, gezwollenheid die sedert diezelfde vijf dagen gepaard gaat met tandpijn. En niet alleen met tandpijn, maar met inwendige abcessen. Nauwelijks is het eene geopend en uitgezuiverd, of het andere begint. En alsof dat nog niet genoeg was: de wand van mijne wang is zeer gevoelig en pijnlijk. Moet dat allichte roos worden? Chi lo sa, gelijk
Domela Nieuwenhuys zou zeggen...
[4] Intusschen maak ik er mij geen kwaad bloed in: 'k heb er al genoeg in mijn corpus. Maar het is heel vervelend, omdat het pijn doet en mij belet naar Calmpthout te komen.
Want 's dokters bevel is natuurlijk:
"thuis blijven! Gij hebt een bakkeskoude opgedaan (aldus is de wetenschappelijke naam van uw ziekte); vooral zorg dragen dus dat geen andere koude erbij komt. Want een homoiopaat ben ik niet!" Ik kom dus op straat niet. En, gesteld dat ik
toch op straat kwam: ziet gij mij, met mijne kaakalgie,
[*] de gewichtige partij van Amfortas zingen? Gij wilt toch
Wagner niet beleedigen?
[5]Conclusie: ik blijf, helaas, thuis, terwijl
Mariette hare kleinkinderlijke plichten gaat kwijten.
[6]En geloof wel dat al de spijt langs
onzen dierbaren kant is.
Waarmede wij verblijven, Sirenen die ge zijt,
Uw boetende Mariette en Karel.
En kom mij nu, alstemblief, niet meer spreken van mijn
"vorm": het ware tout bonnement wreed.
[*]
Annotations
[1] De brief waarin De Bom Van de Woestijne heeft gecomplimenteerd, is niet bewaard.
[2] Bedoeld zijn de grootmoeder en de moeder van
Mariette. De eerste verwachtte haar kleinkind in Gent, de tweede bleef tijdens de feestdagen bij Van de Woestijne in Laken, die daardoor niet naar Kalmthout kon. Zie
brief 360 en
brief 361.
[3] Er bestaan foto's uit 1912 waarop Van de Woestijne ook al zonder baard en snor te zien is. Er is overigens uit 1913 geen portrettekening van
Gustave van de Woestijne bekend, waarop zijn broer zo te zien is.
[4] 'Chi lo sa?': wie weet? De woorden werden bij
Domela Nieuwenhuis niet teruggevonden. 'Chi lo Sa' is ook de titel van een jeugdgedicht van Van de Woestijne. Het verscheen in 1893 in twee tijdschriften:
De Stormloop (jrg. 1, nr. 4, 26 februari 1893, onder het pseudoniem 'C. der Woestenye') en
>Land en Volk (jrg. 4, nr. 6, 15 april 1893, p. 60). Het gedicht is daar door de auteur zelf gedateerd op 13 december 1892.
[*] 'Kaakalgie': pijnlijke aandoening aan de kaak.
[5] Amfortas is een personage uit
Richard Wagners opera
Parsifal (1882). In dat muzikale drama is Amfortas de bewaker van de graal.