GENT 3
GAND 3
3 IX 1925 14-15
Afz[ender]: "la Frondaie", Zwijnaarde-Gent.
Den Heer
Emmanuël de Bom
huis ten Heuvel
te
Calmpthout
prov[incie] Antwerpen.
Zwijnaarde, 3 [September] 1925
Beste Manuel,
Wij zijn nog altijd te Zwijnaarde, en het kan nog wel een paar weken aanloopen vóór wij
naar Wemmel gaan:
[1] al de kinderen liggen er ziek, en daar moeten wij
Lily tegen beschermen.
Kom dus maar af: de armen zijn al open om u te ontvangen.
Maar verwittig vier en twintig uur op voorhand, ten behoeve van de keuken. Want het spreekt van-zelf dat gij ons heel den dag gunt, eten inbegrepen. De
onderpastor zal meeëten.
[2] Gisteren zei hij mij dat hij van ambtswege belet zal zijn, naar hij vreesde, Calmpthout te gaan ontdekken. Maar in "la Frondaie" blijft hij zoo goed als op zijn parochie.
Manuël, gij schrijft dubbelzinnigheden. Gij zegt in uw geëerd schrijven:
"Ik heb twee teekenaars meê: men wil u conterfeiten." Mariette heeft er met schrik uit afgeleid, dat gij naar Zwijnaarde komt met twee teekenaars. En daar schrikt ze voor: voor teekenaars kookt ze niet, zegt ze. Stel haar gauw gerust.
[3]
Het "Weekblad" vervult mij met toekomstdroomen: wij gaan weêr de "jongeren" worden!
[4]
Tot over een paar dagen dus.
't Hartelijkste voor u beiden
Karel van de Woestyne
Annotations
[2] 'De onderpastor':
Joris Eeckhout.
[3] Onderaan op de briefkaart staan met potlood de namen van twee Vlaamse grafische kunstenaars geschreven, namelijk
Albert van Dyck en
Lode Seghers. In een brief van 4 september 1925 schrijft De Bom aan
Joris Eeckhout dat hij gepland had om de dag nadien bij Van de Woestijne op bezoek te gaan, om er te spreken over het weekblad dat hij uit de grond wilde stampen (zie
[4]). Hij had gehoopt in Zwijnaarde ook
Eeckhout te mogen begroeten, en vermeldt inderdaad ook de voorziene komst van
'de twee lijf-conterfeitsels van 't blad, [...] die onder onze geleerde besprekingen de occasie niet zouden verzuimd hebben om te crayonneeren. Zij zijn uitmuntende portretteerders. Zoo winnen we veel tijd, de tijd die dringt, nu we zoo ras tot de verwezenlijking van onze plannen zullen kunnen overgaan'.
De Bom meldt in die brief echter ook dat Van de Woestijne hem een noodtelegram heeft gestuurd met de boodschap:
'Ben ernstig ongesteld, verwacht u later, spijt en tranen'. De Bom betwijfelt de ernst van Van de Woestijnes ongesteldheid:
'Kunt U ondertussen Karel niet bijpraten, ons toch een uur of wat te woord te staan? Ligt hij te bed? Is 't een acute rhumatische aanval? Het ellendige weer? Of is 't vrees voor een rumoerigen inval? Stel hem dan gerust, de jonge gasten, die 'k meebreng, zijn uiterst sympathiek en weten zich te gedragen'. Van
Albert van Dyck werd een portret van Van de Woestijne in
DWB gepubliceerd (zie
brief 415, noot 8).
[4] De Bom wilde graag een weekblad uit de grond stampen dat, afhankelijk van de bron,
De zevenklapper(s) of
De zevenslag(er) zou heten. Dat voornemen was in september 1925 vrij concreet geworden. De Bom onderhandelde daarom met
Leo Simons en de drukkers Buschmann en De Vos-Van Kleef. Het was de bedoeling dat ze rond 1 januari 1926 een proefnummer op de markt zouden brengen, met bijdragen van onder meer
Eeckhout, Van de Woestijne en
Vermeylen. Rond Pasen 1926 moest het eerste echte nummer dan verschijnen. Eind december bleek echter dat de operatie financieel niet haalbaar was, waardoor het hele plan werd afgeblazen.