Tijdens een vorige algemene vergadering van het
Taalverbond (op 2 april 1888 in Gent), had
Julius de Geyter, die toen voorzitter van de afdeling Taalkunde was, voorgesteld om voor elke tak van de wetenschap, kunst en andere menselijke bedrijvigheid, vakwoordenboekjes samen te stellen om het gebruik van de juiste Nederlandse vaktermen in de hand te werken. Zie het
Jaarboek van het Taalverbond, I (1889), XXVI. In het kader daarvan werkten onder meer
Isidoor Teirlinck over de namen van insecten en
Hendrik Baelden over de termen in verband met de spoorwegen.
Langerock, die student in de wis– en natuurkunde was, had op 25 juli 1889 reeds Vak– en kunstwoorden. I. Rekenkunde klaar, dat nog datzelfde jaar te Antwerpen door L. dela Montagne werd uitgegeven. Zoals uit zijn brief aan Emmanuel De Bom blijkt, wilde Langerock deze reeks graag voortzetten. Tijdens de laatste algemene vergadering van het Taalverbond op 7 april 1890 had hij zich trouwens een fervent voorvechter van de Commissie van het Nederlandsch Vakwoordenboek getoond, een commissie die op voorstel van de Brusselse groep van het Taalverbond in het leven werd geroepen en tot taak had de verdere uitgave van vakwoordenboekjes te coördineren. Zie het Maandblad van het Taalverbond, I nr. 1 (20 april 1890), p. 2-4.
Uit een mededeling in nummer 7 van
dat tijdschrift (14 december 1890, p. 66) blijkt dat
Langerock tegen het einde van het jaar nog een
Meetkundig woordenboek klaar had, dat hij aan het
Taalverbond ter uitgave aanbood (zie ook
brief 64, noot 5). Een exemplaar van dit
Meetkundig woordenboek werd echter niet teruggevonden.