Nevele den 28sten Juni 1890
Uwe goede waardering over mijn "Biezenstekker" deed mij het grootste genoegen.
[2] Ik zend er U een afdrukje van. Afschuwelijk is mijne bijdrage stellig; maar schoon, dat is wat anders. Mijn tante
Loveling,
[3] Paul Fredericq,
[4] bijna heel de letterkundige struik onzer familie heeft de verschijning mijner novelle met een algemeenen "tollé" begroet.
[*] Niet zonder eenig talent geschreven, niet banaal, o neen, maar afschuwelijk! afgrijselijk! Ik geloof inderdaad dat ik een weinig te ver ben gegaan; en nochtans — dergelijke geschiedenissen en nog veel akeliger heb ik weten gebeuren. Ge vraagt mij wanneer ik eens een Oost-Vlaanderschen naturalistischen roman schrijf? Ik ben er aan bezig, ik heb mij voorgesteld een heel gedeelte van ons Vlaamsche Volk dat tot dus toe nagenoeg onbekend bleef in mijne werken te doen optreden.
[5]
Aangaande eene lezing in het
Taalverbond, ik wil mij graag daartoe verbinden; doch nu nog niet. Ik heb het voor het oogenblik zeer druk, ik vraag om eenige weken uitstel.
[6]
Laat mij U thans ook gelukwenschen over het gemoedelijk schetsje dat ge in de jongste
afl[evering] van het
N[ederlandsch Museum] liet verschijnen.
[7] Maar ik moet U de vraag die ge mij stuurdet, eenigszins gewijzigd terugzenden: "Wanneer schrijft ge eens een naturalistischen Antwerpschen roman?"
[8] Daar moet stellig ook wat nieuws te vinden zijn. Het Antwerpen van Conscience is het hedendaagsche Antwerpen niet meer.
[9]
Hopende dat ik aldra het genoegen zal hebben eene nieuwe pennevrucht van U te mogen lezen, blijf ik, met eene hartelijke handgreep
uw vriend
Cyriel Buysse
Annotations
[1] Volgens
Antonin van Elslander, Cyriel Buysse. Uit zijn leven en zijn werk, deel 1 (Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1960), p. 41, hadden
Cyriel Buysse en
Emmanuel de Bom elkaar leren kennen
"in 1890, vermoedelijk te Antwerpen, op een bijeenkomst van de Liberale Vlaamse Bond". Van Elslander verwijst daarvoor naar
Louis Sourie, Van Nu en Straks. Historiek en betekenis (Kortrijk, J. Vermout, 1953), p. 40, waarin een aan hem gerichte brief van
De Bom van 1 augustus 1941 wordt geciteerd, en waarin wordt meegedeeld dat
De Bom en
Cyriel Buysse voor het eerst
"toevallig op een banket van het Liberaal Vlaams Verbond" [lees: 'Bond'; het Liberaal Vlaams Verbond werd pas in 1913 opgericht] had ontmoet.
In de documentatie van de Liberale Vlaamsche Bond in het AMVC (B7139/D) werden uitnodigingen en inschrijvingslijsten teruggevonden voor twee feestmalen, die door de Liberale Vlaamsche Bond omstreeks die tijd werden georganiseerd, namelijk voor het 'Volksfeestmaal' dat plaatsvond op 22 april 1889 in de Schouwburg der Verscheidenheden (Théâtre des Variétés) te Antwerpen, en voor het 'Volksbanket', dat op 20 april 1890 plaatsvond, eveneens in het Théâtre des Variétés.
Voor het Volksfeestmaal werd een intekenlijst voor deelnemers uit Antwerpen teruggevonden, waarop de naam van De Bom vermeld staat. De naam van Buysse komt samen met die van een twaalftal andere liberalen van buiten de provincie Antwerpen voor op de achterzijde van een brief van Frédéric Delvaux aan Nicolaas Jan Cupérus van 17 april 1889 (AMVC, 7139/D, 19066), in een lijstje onder de vermelding "komen". Dat lijstje heeft — zoals uit de rest van het dossier kan worden opgemaakt — betrekking op het banket van 1889. In verband met het banket van 1890 werd er daarentegen geen enkel document teruggevonden waaruit blijkt dat De Bom en/of Buysse aanwezig waren.
Uit dat alles kan worden afgeleid dat ze dus mogelijk reeds in 1889 met elkaar hadden kennisgemaakt. Of die kennismaking in 1890 werd hernieuwd of eventueel dan pas plaatsvond, kon niet worden achterhaald.
[2] Cyriel Buysse, De biezenstekker, in: De nieuwe gids, V, nr. 5 (1 juni 1890), p. 186-212. Zie
brief 42, noot 1.
Een bespreking in 1890 van "Biezenstekker" door De Bom werd niet teruggevonden. Zijn waardering voor het werk blijkt echter later uit een artikel van enige tijd later. Zie Emmanuel de Bom, 'Een uit Vlaanderen', in: De kroniek, 10 februari 1895). Daarin noemt hij De biezenstekker "het beste stuk proza sedert 1830 door een Vlaming geschreven".
[3] Virginie Loveling was de zus van
Cyriel Buysses moeder.
[4] Paul Fredericq was als oudste zoon van C. Fredericq een halfbroer van
Cyriel Buysses moeder, en een neef van
Cyriel Buysse zelf. Voor meer gegevens over diens familie, zie
Antonin van Elslander, Cyriel Buysse. Uit zijn leven en zijn werk, deel 1 (Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1960), p. 7–14 en
Rob Roemans, Kritische bibliographie van Cyriel Buysse gevolgd door een bibliographie over Cyriel Buysse (Kortrijk, Steenlandt, 1931), p. 84.
[*] 'Tollé': uitroep van afkeuring.
[5] Mogelijk gaat het hier over
Het recht van de sterkste, dat in 1891 door Willem Kloos voor opname in
De nieuwe gids geweigerd werd en in 1893 te Amsterdam bij
W. Versluys verscheen. Over de genese van
Het recht van de sterkste, zie
P.H.S. van Vreckem, De invloed van het Franse naturalisme in het werk van Cyriel Buysse (Brussel, T.U.B., 1968), p. 42-53.
[6] Daarvan kwam uiteindelijk niets terecht. In ieder geval wordt nergens in het
Maandblad van het Taalverbond van 1890 of 1891 melding gemaakt van een lezing van
Cyriel Buysse in het
Taalverbond.
[7] Emmanuel de Bom, Stormweer, in: Nederlandsch museum, 3de reeks IV, nr. 4 (1890), p. 264-254 (getekend:
Mendel). Zie daarover ook
brief 14, noot 2 en
noot 3.
[8] Dat gebeurde (althans gedeeltelijk) met Een hoofdstuk uit den roman van den Does? L. Tarara!, dat opgedragen werd
"aan den vriend Cyriel Buysse" en verscheen in
Nederlandsche Kunst– en Dichthalle, jrg. XIII (1890-1891), p. 256-262 (gedateerd 3 juli 1890).
De Bom was niet van plan om het bij dit hoofdstuk te laten. In zijn notitieboekjes (bewaard in het Letterenhuis) treffen we op verschillende plaatsen invallende gedachten, kleine fragmenten en voorbereidende milieustudies aan voor zijn Roman van den Does, waarin hij de verdere lotgevallen van de hoofdfiguur Michel beschrijft. De Bom wilde in zijn roman ook een moord laten plaatsgrijpen, waarvoor hij zich zou laten inspireren door een werkelijk te Antwerpen gebeurd drama op het einde van het jaar 1889. Zie daarvoor zijn Aanteekeningen IX uit januari 1890, p. 122; Aanteekeningen X uit mei 1890, p. 1, 4-5, 6-10, 25, 28-29, 30, 81-83 en zijn Aanteekeningen XI van april 1891, p. 102-104.
Hoezeer het De Bom ernst was met zijn Roman van den Does blijkt verder ook nog uit een getuigenis van Pol de Mont, die zich bijna vijftig jaar later nog herinnerde hoe De Bom "steeds met wel vier notaboekjes met aanteekeningen over 'De roman van den Does' op zak" liep. Zie Pol de Mont, Uit mijn herinneringen II. Het jongste lid van het Taalverbond, in: NRC (7 november 1928).
[9] Hoezeer er in avant–garde kringen behoefte bestond aan een roman over het contemporaine Antwerpen blijkt ook uit de correspondentie van Joris-Karl Huysmans aan Charles Lemonnier (1876–1893), waarin Huysmans Lemonnier reeds vanaf februari 1879 aanspoorde tot het schrijven van een roman over het Antwerpen van toen:
"Et le roman sur Anvers? Vous savez que nous l'attendons avec sa saveur marine et son beau milieu flamend". Twee jaar later kwam hij er nog eens met aandrang op terug:
"Hannon m'a écrit, je crois, que vous deviez préparer un roman sur Anvers. C'est une belle idée et vous pouvez brosser un superbe livre flamand là–dessus [...] Quel moderne curieux vous avez à faire avec cette adorable ville!" Zie de brieven van Joris–Karl Huysmans aan Charles Lemonnier, [eind februari 1879] en 2 april 1881, in:
G. Vanwelkenhuyzen, J.–K. Huysmans. Lettres inédites à Camille Lemonnier, in: Textes littéraires français (Genève, Librairie Droz – Parijs, Librairie Minard, 1917), p. 67 en 96.
Lemonnier is wel aan zo een roman begonnen, maar hij heeft hem nooit afgewerkt. Het was ten slotte Georges Eekhoud die het door Huysmans gesteunde idee uitwerkte; zie Georges Eekhoud, Nouvelle carthage (Brussel, Kistemaeckers, 1888).
Een Nederlands equivalent daarvan werd in de jaren 1890 niet geschreven. Wel beschreef De Bom het Antwerpen van 1890 in zijn latere, sterk autobiografische roman Wrakken, waarin wel naturalistische elementen voorkomen (mensen aan de rand van de maatschappij in het Antwerpse Schipperskwartier), maar die elementen werden door De Bom voornamelijk uitgewerkt tot een psychologische peiling naar het menselijk tekort, het gevoel van onmacht zoals dat onder de jongeren rond de jaren negentig van dat decennium leefde.
Wrakken werd gepubliceerd in Van Nu en Straks, N.R. III, nr. 1-2 (mei 1898), p. 33-120 en verscheen in datzelfde jaar in boekvorm te Antwerpen bij J.–E. Buschmann. In 1904 publiceerde Lode Baekelmans zijn bekende Antwerpse roman in naturalistische trant De doolaer en de weidsche stad (Wageningen, Johan Pieterse), waarin hij onder meer de hongerwinter van 1890–1891 beschrijft, toen de Schelde dichtvroor en alle activiteit aan de haven stilviel.
Bij Hendrik Conscience komt Antwerpen, zij het uitsluitend bij wijze van "couleur locale", onder meer voor in De koopman van Antwerpen (J.P. van Dieren en Cº, 1863); Eene O te veel (ibidem, 1872) en Geschiedenis mijner jeugd (Brussel, J. Lebègue & Cie, z.d.).