De theaterstukken waarnaar
Vermeylen verwijst, zijn respectievelijk van
Julius Hoste sr. en
Adolphe d'Ennery. Zie
Theophiel Coopman en Lodewijk Scharpé, Geschiedenis der Vlaamsche letterkunde (Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1902), p. 366.
Hoe Vermeylen cum suis over onder meer D'Ennery dachten, leest men in het niet ondertekende artikel (waarschijnlijk van de hand van Lode Krinkels), 'Fransche bluf', in: Tijbaert de Kater, jrg. I, nr. 30 (15 maart 1891), p. 3.