Voor welke zaken Buysse naar Amerika ging, is niet heel precies geweten. Volgens de brief van 9 juni 1892 aan Max Rooses — die in wordt vermeld — wilde hij er in 1891 een fabriek oprichten waarvoor hij tijdens zijn eerste Amerikaverblijf in 1886 reeds gunstige relaties in zakenkringen had aangeknoopt. Noch over de aard van deze fabriek, noch over de aard van de zakenrelaties werd uitgeweid. Het is mogelijk dat het hier een cichoreifabriek gold, gezien het beroep van vader Louis Buysse. Ook zou zoon Cyriel na zijn eerste terugkeer uit Amerika in de cichoreifabriek van zijn vader tewerkgesteld worden. Deze laatste wilde hem immers "later" de hele fabriek overmaken. Zie A. Van Elslander, Cyriel Buysse. Uit zijn leven en zijn werk, deel 1 (Antwerpen, De Nederlandsche boekhandel, 1960), p.55-56. Steeds volgens de inlichtingen in de brief aan Rooses zou Buysse na zijn tweede vertrek vrijwel onmiddellijk terugkomen "om zich te associëren" met Charles Haesaert, een fabrikant uit Ledeberg, die een aanzienlijke som in de onderneming zou gestoken hebben. Inderdaad bestond volgend adres: C/O Haesaert & Buysse, Sussex street 35, Jersey City, New York. Dit adres werd door Buysse zelf opgegeven aan De Bom in de brieven van 15 en 19 december 1892, kort voor de vierde en laatste Amerikareis, die in maart 1893 met de definitieve terugkeer van Buysse uit Amerika eindigde. . Of deze terugkeer het einde van de onderneming betekende, is niet zeker.
Toon volledige brief