Zaterdag
4 Juli 91
Ach Mane! ...
... Ze is weêr in Brussel!
Ge weet dat ik ùnbedingt afbrak met Leo uit vrees van een collage (6 Juni 91) Ze schreef me nog drie brieven, die onbeantwoord bleven. Ik zal u die laten lezen, ze zijn typiek. — Dinsdag (30 Juni 91) kwam ik de Kruidtuinlaan op, de gedichten van Swinburne lezend, toen ik recht op mij een al te welgekend smoeltje zag loopen, met een pelerine die wapperde als vleugels.
Ze drukte mij de twee handen, en haar lachende oogjes lachten nog meer dan ooit. Ik wist niet wat te vertellen:
"Hoe is 't? ... Wat nieuws? ..." Ik moest er dom uitzien. En zij:
"Tu sais, Gust, si je t'ai fait parfois de la peine, tu me pardonnes, hein? ..." Ik? ... haar? ... Ik begreep er niets meer van. We gingen een faro drinken, en de namiddagzon scheen vroolijk op haar rozig kleed en het rozig tulle van haar hoedje en haar rozige kaken. Een half uur later waren we op
haar kamerken, en vijf uren daarna kwam ik weêr de Kruidtuinlaan op, het zeer philosophisch liedje van
Xanrof fluisterend:
"C'est l' printemps, qui fait des siennes, C'est l' printemps! ... Qué cochon d' temps ! ..."[1] Ik was gesnapt! Donderdag achternoen werden er nog in mijn salons van de Crespelstraat daden gepleegd! ... En gisteren noodigde
zij me uit op een soupeetje, bij haar: een beefsteak, eenige vlaaitjes en een flesch bier. Dat sameneten, op haar kamer, deed weer voor mijn geest de vreeselijke schim van het 'collage' zweven. Ik vroeg haar — nogal brutaal — wat ze nu dacht te doen, of ze werk had, hoe haar betrekkingen met ouders, enz. stonden. Haar antwoord stelde me wat gerust: ze
[2]
werkt thuis voor een modiste, en wint 2.50 fr. daags. Haar ouders betalen haar kleederen, schoenen, enz. en haar huishuur. — Nu heb ik haar laten gelooven dat ik éen week in Antwerpen ging doorbrengen, en ik blok gerust. Ik zal dien verloren tijd wel inwinnen na 't exaam.
Een episode: in de Crespelstraat vond ze sporen van Alice, Elise en Gabrielle (ge kent die schepseltjes niet, maar dat doet er niets aan): een haarspeld lag op de nachttafel, een keursdraadje sleepte op het tapijt, enz. enz. Daarop volgde een scene die'k niet rap vergeten zal. Te lang om geschreven te worden.
Ik heb nog veel van Algernon-Charles
Swinburne gelezen. Die "Poems and Ballads" zijn verbazend:
[2] die
Sw[inburne] is
ideaal bedorven, geen dichter ging dieper in het bezingen van het hysterisch en ziekelijk erotisme, van het oneindige in het poepen. Kent ge "Le Sacrifice", een ets van
F[élici]e[n] Rops (een meesterwerk van onze eeuw, tusschen haakjes)?
[3] Dat geeft denzelfden indruk
[.] Soms schijnen die strofen met bloed geschreven. En daarbij, een
Grieksche adem die heel het werk doorwaait! Een puurheid van vormen en lijnen die men maar bij de Grieken vindt.
Vraag dat aan
Pol de Mont te leenen, en lees "
Anactoria".
[4]
Er is hier een werk over Ibsen verschenen;
[5] ik zal het binnen eenige dagen koopen, en het u ter inzage opsturen.
Schrijft ge in
Zing[ende] Vogels niet.
[6] Of is misschien de
Pol wat koeler met u geworden. Wat zit er tusschen u en hem?
[7]
Ik zal mijn examen afleggen den 13 of den 14 Juli.
Welk is uw plan voor ons reis in Holland?
[8] Ik heb met verscheiden
[3]
typen gesproken, die beweren dat ge met 60 fr. maar zeven of acht dagen kunt leven in Holland. En onze trein daarbij.... Reken eens op.
Misschien zal ik maar over een 50 fr. beschikken! En we moeten nog naar Gent voor drie dagen!
[9] Hoe dat aaneen gebracht? Schrijf me daarover iets. Ik ben ontmoedigd. O die centen!!
Rond den 15 of 16 Juli komt ge naar Brussel, niet waar? We zullen zoo weinig mogelijk van vrouwen spreken. Ik reken de dagen af met ongeduld.
[[In de plaats van een handtekening van Vermeylen staat een varkentje getekend, dat in een boek leest van Spinoza.]]
Annotations
[1] Uit
C'est le printemps, een liedje op tekst en muziek van
L. Xanrof, opgenomen in de bundel van
L. Xanrof, Chansons à rire (Parijs, E. Flammarion [1892].
[2] Van Algernon Charles Swinburne verschenen drie reeksen
Poems and Ballads. Deel 1 verscheen in Londen bij Edward Moxon & Co in 1866;
deel 2 ('Second Series') en
deel 3 ('Third Series') verschenen allebei in 1889 bij Chatto and Windus in Londen. In 1891 verscheen ook een Franse vertaling van
Poems and Ballads, met een inleiding door Guy de Maupassant:
Poèmes et ballades de A.C.Swinburne, vertaald door Gabriel Mourey (Parijs, Albert Savine, 1891.
[3] Getekend door
Félicien Rops en gegraveerd door zijn vriend
Léon Evely, die graveur was bij de Belgische nationale bank en wel meer tekeningen van
Rops graveerde. Zie
Ottokar Mascha, Félicien Rops und sein Werk (München, Albert Langen [1910]), p. 263.
[4] Uit
A.C. Swinburne, Poems and Ballads (1ste reeks, 1866), p. 65. Het beginvers luidt
"My wife is bitter with thy love, thine eyes". Samen met Laus Veneris en The Leper, eveneens uit de eerste reeks
Poems and Ballads, maakte Anactoria deel uit van een aantal gedichten, waarin sensualiteit en pijn met elkaar in verband worden gebracht. Swinburne peilde in deze gedichten naar afwijkende vormen van de liefdesbeleving, wat zijn werk bijzonder gezocht maakte bij de zogenaamde "decadente" auteurs uit de jaren negentig van de 19de eeuw.
[5] Waarschijnlijk
Charles Sarolea, Henrik Ibsen. Etude sur sa vie et son oeuvre Parijs, Librairie Nilsson, 1891.
[6] Zingende Vogels. 'Oorspronkelijke bijdragen van Nederlandsche dichters verzameld door Pol de Mont', dl. I (Hasselt, Winand Klock, 1891). Bevat werk van o.m.
P.A.M. Boele van Hensbroek,
Julius de Geyter,
V.A. dela Montagne,
Fiore delle Neve,
Teunis Pluim,
Hélène Swarth,
Prosper van Langendonck,
August Vermeylen, Jacob Winkler Prins,
Lodewijk Simons,
Pol de Mont,
Gustaaf d'Hondt en
Jan Mathijs Brans. Uit
Het volksbelang van zaterdag 27 juni 1891 blijkt, verscheen dit eerste nummer van de anthologische periodiek op het einde van juni 1891. De bedoeling was dat
Zingende vogels in vier afleveringen per jaar zou bezorgd worden.
De Bom leverde bijdragen voor de delen 2 en 3 van
Zingende vogels uit 1891, die evenwel pas in 1892 werden uitgegeven. Zie
Emmanuel de Bom, 'De laatste', Zingende Vogels, 1891, dl. II (Hasselt, Winand Klock, 1892), p. 102-105. Zie ook
Emmanuel de Bom, 'Venetiaansch feest', in: Zingende Vogels, 1891, dl. III (Hasselt, Winand Klock, 1892), p. 70-71 (gedateerd "'91").
[7] Over de verhouding tussen
De Bom en
De Mont, zie
W. van Rooy, 'De Bom-Vermeylen: hun relatie tot Pol de Mont voor de oprichting van Van Nu en Straks', in: Nieuw Vlaams Tijdschrift, XXX, nr.5 (mei-juni 1977).
[9] Voor het 21ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres plaatsvond op 23, 24, 25 en 26 augustus 1891.