Brussel, 20 Maart '92
Mein Süszer Mane!
Het derde n
r van de
Vl[aamsche School] vind ik gelukt.
[1] Verstraete heel schoon.
[2] Er is daar alleen die m'neer, hoe heet hi weeral,
de Havre of zoo iets, die een onäesthetischen kop heeft.
[3] Het artikel van
Franck[4] is heel goed, met zijn gehakte en preciese volzinnetjes. Eigenaardig, in ieder geval.
Ik heb ferm gelachen met alles wat ge mij van 't
Taaiverbond zegt. Vooral
Toon Moortgat schijnt me een onschadelijke idioot. Ik ben zeker dat een van die kerels een rede uitgesproken heeft over "
vloeienden" stijl! Zeg eens, de "snotneuzen" (want ik ben de eenige
snotneus niet, meen ik) zouden toch gemakkelijk kunnen bewijzen dat al die onnoozele snullen "de klooten kennen" van hun kunst.
[5]
Ik zie heel klaar het goede & het slechte van mijn artikel.
[6] Er ontbreekt veel, maar het is
geschreven. Ik ben overigens zeer ongevoelig geworden aan lof of aftakelarij,
Rooses zei veel goed van mijn artikel aan
Van Langendonck.. Maar zou hij openhartig spreken?
Werd een exemplaar gezonden aan Meunier? Ik zal er één sturen naar De Nieuwe Gids (indien het nog niet gedaan is?)
Franck wil dus met ons een campagne aanvangen....
[7] In de
Vl[aamsche School]????!! Dat is bepaald onmogelijk. Ik zal vóór 1 April mijn
XX schrijven,
[8] en ik beloof u dat het — zonder òverdreven lof — nochtans "gecorseerd" zal zijn. Ik wil eens al die onmachtigen serieus verergeren, dat ze mij heel-en-al zot geloven. En misschien zal ik daarna niets meer geven.
[2]
Wanneer toch zullen we ergens thuis zijn, om te mogen zeggen álles wat we willen? Er kan geen spraak zijn van een tijdschrift (in ieder geval, niet met P[ol de Mont]!). Maar ik laat mijn oud voorstel niet los: een blad gelijk l'Art moderne, dat alle twee weken zou verschijnen, met teekeningen. Dat zou alle veertien dagen zijn woord zeggen, en ik beloof u dat het een kracht zou zijn voor de "snotneuzen" (ik wil waarachtig dien naam behouden. Wie heeft 'm uitgesproken?). Van Langendonck zei me ook dat we niet mochten stilzwijgend in een hoekje staan; en dat strijd leveren in zijn jeugd — voor 't is gelijk wat — altijd voordeelig is voor geest en gemoed.
Ik heb u over die zaak alle inlichtingen gegeven. Mijn cijfers zijn juist, dat verzeker ik.
[9] Mijn systeem van stichtende abonnenten kan toegepast worden. — Ga eens naar de Hofstraat,
[10] spreek aan
T[oon van] Welie, en als die genoeg opgehitst is, schud dan al die kerels op, maak ze geestdriftig, bespreek mijn voorstellen om het capitaal te verzamelen. Ik zou zelf willen opkomen (
Pol de Mont vroeg het mij ook), maar ik heb 40 fr. schuld! Ik wil maar voor Antwerpen vertrekken, indien ik zeker ben dat de zaak zal lukken, dat ik mijn tijd in de Scheldestad niet zal verkwisten met over
utopies te praten.
(Blijf in het Taa[lverbond] indien ge denkt dat ge daar zoudt abonnenten krijgen en propaganda maken.)
En het is nu het oprechte oogenblik om ons blad te stichten. Ik zie hier in Brussel een hoop jonge gasten die beginnen
N[ieuwe] Gids te lezen,
J[eune Belgique], enz. We zouden niet alleen staan, maar al de jongeren meesleuren. Vergeet ook niet dat dit jaar
V[an] Langendonck's boek verschijnt,
[11] en dat het boek zal bepist worden door al de kleine hondjes der onderwijzersliteratuur.
Gisteren ging ik met V[an Langendonck] dineeren bij A[lfred] de Smet — en we dineerden zelfs heel goed. (Mev[rouw de Smet] — barones van 'k Weet-Niet-Wat — is een artiest en schijnt mij meer waard dan haren man!). En in ons breinen "ging flitsig
[3]
— oranje-geel — het Idee op." Ziehier:
Wij gaan een colossale grap op gang zetten:
[12] ik speel
Jules Huret[13] en ga al de oudjes intervieweeren over den toestand onzer letterkunde! (ik zal zeggen dat het voor een boek is dat ik wil schrijven: Onze Letterkunde sedert 1830). 3 afdeelingen: dichters, prozaï
schen, en toneelschrijvers. Ziehier b.v. eenige vragen (zij zijn nogal
perfide!)
- 1) Van welken dichter (sedert 1830), volgens u, moeten wij den invloed ondergaan? Wat denkt ge over de nieuwere richting? Waar gaan we heen!??
- 2) Sedert '30; zijn de Hollandsche schrijvers hooger te stellen dan de Vl[aamsche], en waarom? Hebben wij van hen iets te leeren? Is hun taal beter dan de onze en waarom!!
In díe vragen zullen ze bijna allen blijven steken. Wat beestigheden er verteld zullen worden!!! Neen, maar denk eens na dat ik zal intervieweeren : Em[anuel] Hiel (die brutaal zal zijn), Vuylsteke, de Geyter, Pr[iester] Claeys, J[ulius] Sabbe, Sleeckx, Snieders, Hansen, Daems, V[irginie] Loveling, O[mer] Wattez, Brans, de Geest, T'Sjoen, Van Droogenbroeck, Coopman, Mev. Cortebeeck, Buyst, Blockhuys, de Tière, Peeters, J[ulius] Hoste, Od[ilon] Périer, de Potter, enz. enz..
! ! ! ! ! ! ! !
We zullen daarmêe een maand lang een colossaal pleizier hebben. Maar spreek er niemand van! Het complot moet geheim blijven. Als ik u eens in Antw[erpen] zie of hier krijg, dan leg ik u mijn methode uit. Ik begin met Brussel. Daarna zal ik ook waarschijnlijk de Mont &. a[nderen] aanspreken, zonder dat ze aan een interview denken.
Bij de eerste "okosje" zou ik dat uitgeven. Het zou een monument zijn. Dat doet me denken aan een titel van den caricaturist
Granville:
Les Animaux peints par eux-mêmes.
[14] Ze zullen malkaâr — en zichzelven — afbreken!
Het zullen kostelijke documenten zijn. Indien er ons een van die typen eens aanvalt, dan drukken we eenvoudig zijn interview af.
[4]
— Van Droogenbroeck sprak over eenige dagen met Em[ile] Verhaeren: hij zei hem dat hij ongelijk had een Zigeunerleven te leven, dat hij in zijn dorp (St Amand, bij Gent) had moeten blijven, waar hij heden door iedereen zou geacht zijn, dat hij daar een geruste positie zou gevonden hebben in het besturen eener oliefabriek, en — wie weet? — dat hij misschien burgemeester van zijn dorp zou geworden zijn!.... (sic).
— Morgen speelt
Antoine die Wildent.
[15] Wij zullen er allen zijn.
L'Envers d'une Sainte was prachtig, zonder wat men gewoonlijk realisme noemt; een stil en langzaam psychologisch drama, in een grijze atmosfeer; maar daaronder, een zeer diepe zielsontleding, — en woelige driften, een schrikkelijke perversiteit, onder de geruste oppervlakte. Er waren wel 7 menschen in heel de zaal die in de handen klapten! Al de anderen vonden het stuk vervelend, en chuteerden. Achter ons (ik was met
de 2 Dwelsh[auvers]) maakten de actricen van
't Park veel gerucht.
Georg mompelt:
"Cabotins!" Groote discussie,
Théodore Hannon daartusschen, enz. enz.
Ik zie u van hier schepen laden en lossen. De gedachte vind ik koddig: sloof u een heelen dag af, draag kolenzakken, enz., ge zult daarom niet ophouden Mane te zijn.
Annotations
[1] De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 39-54.
[2] De tekening van
Theodoor Verstraete op p. 45 stelt een man voor, die langs de waterkant op een steen zit.
[3] Portret van
Gustave van Havre door
Jan Baptist Michiels (1892), tussen p. 46 en 47, hoort bij het volgende artikel:
Max Roosens, 'Gustave van Havre', in: De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 47-49.
[4] F. [Louis Franck], 'De XIII en het realisme', in: De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 44-46.
[5] Vermeylen zinspeelt waarschijnlijk op de vergadering van de Antwerpse groep van het
Taalverbond op donderdag 4 februari. In het verslag hierover, opgenomen in het
Maandblad van het Taalverbond (II, 10, 12 april 1892, p. 96-98), is er sprake van
A. Moortgat. Deze las het schema van een drama; het verslag vermeldt geen titel. De idee van het stuk luidt:
"Teeltkeus, wordt bij den natuurmensch stelselmatig toegepast. Onder invloed eener kunstmatige beschaving, verloopt teeltkeus in eene lijn met haken en hoeken." [6] August Vermeylen, 'Constantin Meunier', in: De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 39-43.
[7] Vermeylen bedoelt (waarschijnlijk in antwoord op een brief van
Emmanuel de Bom) een campagne van jongeren tegen de oudere generatie, zoals herhaaldelijk tot uiting komt in zijn andere brieven aan
Emmanuel de Bom.
[8]
August Vermeylen 'De XX te Brussel'
De Vlaamsche School nr., V (1892)73-75. Verscheen in de 5de aflevering en is in
De Vlaamsche School, blz.75 gedateerd: 4 mei '92.
[10] Namelijk bij de groep
Als Ik Kan.
[12] Vermeylen begint met zijn interviews begin april. Zijn eerste 'slachtoffer' was
Victor Dela Montagne. Zie
brief 79, noot 5.
[13] Frans journalist van
l'Echo de Paris die in 1891 een enquête organiseerde die in boekvorm is verschenen. Zie
Jules Huret, Enquête sur l'évolution littéraire (Paris, Bibliothèque - Charpentier. G. Charpentier et E. Fasquelle, 1894). Het woord vooraf is gedateerd "Aout 1891" (p. XXI). Over literaire enquêtes, zie ook
brief 30, noot 14 en
brief 63, noot 10.
[14] Grandville (pseud. van Jean-Ignace-Isidere Gérard), Les Animaux peints par eux-mêmes, avec 320 dessins de Grandville. Texte par Balzac, Janin, Alfred de Musset, Stahl, G. Sand etc. (Paris, Hetzel, 1866). De eerste uitgave van dit werk was gepubliceerd in 1842 onder de titel:
Scènes de la vie privée et publique des animaux, avec vignettes par Grandville. Etudes de moeurs contemporaines, publiées sous la direction de M.P.J. Stahl, avec la collaboration de MM. de Balzac, l'Héritier de l'Ain, Alfred de Musset, Paul de Musset, Charles Nodier, Mme Mennessier Nodier, Louis Viardot. 2 vol. avec pl. (Paris, Hetzel et Paulin, 1840-1842).
[15] Het
Théâtre Libre d'Antoine kwam 10 stukken opvoeren in de
Muntschouwburg in Brussel. Zie
brief 58, noot 3.