Amsterdam 6 Juni 92
Keizersgracht 547
Waarde Heer Vermeylen.
Ik moet u de hand drukken om mijn instemmend mooi-vinden te zeggen van wat ge in de
Vl[aamsche] School over
Meunier en
de Vingtisten geschreven hebt.
[1] Dat is krachtig, teekenend en klaar aangrijpend geschreven, fijn en diep gevoeld, breed gezien. Wat gij zegt over theoretiseeren, over manier, herhaal ik ook bij iedere gelegenheid.
[']t Is 'n kwaad ding, en er komt nieuwe Schoolschheid uit voort. Ik ga nog eens de aandacht op uw laatste artikel vestigen; onlangs sprak ik
Jan Veth over de
Vl[aamsche] School en ik heb met genoegen gezien dat hij nu in
het Weekblad op uw studie wijst.
[2] Ze staat vèr boven wat
Pol. de Mont schrijft. Ik vind dat
hij zoo behoort tot die menschen, die hun bewonderen voor de moderne kunst luid uitkraaien om zelf voor heel modern gehouden te worden, terwijl zij geen réserves durven maken, zooals
gij doet. Ik ga U eenige nummers van de
Haarl[emsche] Courant zenden over onze schilderkunst en ook een over Maeterlinck, dien ik geprobeerd heb te karakteriseeren.
[3] Ik wist zijn adres niet, anders had ik hem zelf een
ex[emplaar] gestuurd. Wilt gij het nu in mijn plaats & naam doen?
Eigenlijk had ik wel mogen beginnen met een beleefde verontschuldiging over m'n lang stilzwijgen, dat wezenlijk schandalig is. Het komt door mijn lakschheid in [']t partikulier briefschrijven, mijn veelvuldig tijdversnipperen, mijn voortdurend uitstellen. En behalve deze algemeene oorzaken in het bizonder door mijn correspondentie met de Bom, die intusschen laatstelijk ook wat verslapt was. Als ik hém schreef, kon ik eigenlijk voor u zoowat hetzelfde herhalen, wat vervelend is,
[2]
bovendien rekende ik er op, dat u wel van mij door hém hooren zou. Niet dat ik u bij hem achterstel, maar ik ken hem wat meer dan u. Intusschen hoop ik, dat mijn stilzwijgen u niet zal afschrikken, de briefwisseling met mij voort te zetten. Al schijnt dit niet zoo, ik hecht er wezenlijk aan van u te hooren, na hetgeen ik nu laatst van u gelezen heb. Dat is mij zeer sympathiek geweest.
Van de Bom hoorde ik over uw plannen voor een nieuw tijdschrift. Ik vind het jammer, dat ge er met u allen niet in geslaagd zijt, de Vl[aamsche] School te bemachtigen, al ging het wat langzaam. Een eigen tijdschrift legt veel verplichtingen op, kost veel tijd, vordert veel werk. Vooral omdat ge met weinigen zijt, zult ge dan voor "vulling" moeten zorgen. Dat is altijd een kwaad ding. Mij dunkt, [']t was eigenlijk wèl zoo goed, indien ge een veelschrijver als de Mont er voor op liet draaien als redacteur, onder voorwaarde dat hij alles plaatst wat gij wilt. Al staat er dan eens wat leelijks en minders bij, dat is niet zoo erg als uzelf te moeten uitpersen om kopie te krijgen. Ik zou het jammer vinden zoo ge dáartoe moest komen. Gaat uw plan dóor, dan wil ik zeker meewerken.
Naar uw aanwijzing heb ik indertijd Le Journal de Liège laten komen.
[4] De lectuur van die artikelen was echt onverkwikkelijk. Mijn bedoeling was geheel miskend, mijn zinnen uit het verband gerukt. Ik had eerst daartegen willen protesteeren. Maar de tijd ontbrak me juist en toen is het in de slof gebleven.
Hoe staat het met uw plan om naar Amsterdam te komen?
[5] Ik ben er altijd tot uw beschikking, mits ge me te voren verwittigt. Ge moest eens zien met
de Bom te komen. Het zou zoo héel duur niet wezen voor eenige dagen. De zomertijd is evenwel niet zoo gunstig. Hoewel we dan ook eens naar Scheveningen konden trekken.
Mag ik er op rekenen dat ge geen kwaad met kwaad vergelden zult en me niet ook 5 maanden laten wachten?
Ik zelf zal verder beter oppassen.
Een hartelijke vriendschapsgroet
Leo Simons