Vrijdag 16 Sept[ember] 92
10u. v[oormiddag]
Ik zal maar met de deur in huis vallen en je zeggen, dat ik gisteren plan had, inéens botweg, alle communicatie met je af te breken, nà je ellendig gemis aan discretie. Ik dacht m'n vertrouwen te hebben geschonken aan 'n man, en zag ineens dat ik met een kind te doen had, dat den mond niet kan houden in zijn zucht om praatjes te maken. Had ik je Maandag,
[1] toen ik iets uit dat stuk voor las, je niet nadrukkelijk, herhaald doen beloven, dat je met
niemand er over spreken zoudt, niemand vertellen dat je ervan wist. En wat ga je nu godverdomme doen? — Aan
Vermeylen er alles van vertellen, van
mijn werk, met hem afspreken om de 1e voorstelling te komen bijwonen enz., terwijl je weet dat
[']t niet
mijn werk is.
Vermeylen moet 'n botterik wezen om niets te begrijpen, als het later uitkomt onder
háar naam.
[2] Met jouw indiscretie, je verdomd geklets heb je 'n publieke vertooning bijna onmogelijk gemaakt en ik heb in dien geest dan ook dadelijk geschreven.
Ik ben nu eenmaal zóo: — Ik geef m'n vertrouwen geheel of ik onthoud het. Nà deze ervaring heb ik tot mijn spijt den moed niet meer openhartig tegen je te zijn. Ik zal me dus tot 'n zakelijk schrijven bepalen nú. Niet uit boosheid, maar omdat ik nu [']t gevoel heb dat je te weinig serieus nog bent om serieus met je te kunnen praten. Je zult m'n vertrouwen moeten hérwinnen. Het hoogste van me heb je aangeraakt en dat kan ik niet gauw vergeten.
Gisteravond heb ik alles aan
Kes gebracht. Hij zal met belangstelling er kennis van nemen en ik hem nog wel eens aanporren. De passages in je brief over
Mortelmans[3] heb ik hem voorgelezen. Het adres van
Kes is:
W[illem] Kes, Parkweg, of anders Concertgebouw. Dat van
Berckenhoff Weteringplantsoen.
[4]
[2]
Van je enthousiaste tijdschriftplannen
[5] kan ik anders niet zeggen dan dat ik je
[']t beste toewensch.
[']t Was mijn plan af en toe onder mijn pseudo
Bergh de Leeuw wat bij te dragen.
[6]
Je indiscretie heeft dit onmogelijk gemaakt, althans voor zoover dit mijn lyriek betreft. Ik wil niet dat "men" vermoedens krijg' en verwijt me sinds gisterochtend m'n openhartigheid tegen jou. Verdoemd dat zoo weinig menschen kunnen zwijgen van wat hun wordt toevertrouwd.
Natuurlijk zal
Vermeylen niets hooren van je escapade,
[7] zoomin dat jij me van zijn ongesteldheid verteld hebt
[8] (Dáaraan had ik moeten bemerken dat je niet zwijgen kunt.) Je bent heusch nog 'n jong dartel veulen. — Toen ik met
B[erckenhoff] van het station kwam, Maandag, ontmoette ik
haar. Om aan
B[erckenhoff] niets te verraden was ik onbeleefd en negeerde haar. Wat me in me hinderde als 'n grove onbeleefdheid.
Deze brief is hatelijk — Ik kan er tot mijn spijt niets aan doen. Je zult moeten erkennen dat je niets anders verdiend hebt. Als je toonen wilt 'n man te zijn dan moet je nu trachten de gevolgen van je onbescheidenheid te voorkomen door verder te zwijgen.
Kerel, kerel, als je wist wat je me gedaan hebt, je zoudt er beroerd van wezen. Het heiligste van me aan de nieuwsgierige oogen prijs gegeven! Je weet niet wat m'n vertrouwen beteekende, of je zoudt [']t niet geschonden hebben! Afschuwelijk!!