Vermeylens zin voor dramatiek terzijde gelaten, was
Brans inderdaad van plan de oprichting en verspreiding van
Van Nu en Straks te kelderen. Berichten daarover moet hij via
De Mont of
Buschmann — die het wisten van
De Bom — opgevangen hebben. In een brief aan
Boucherij van 2 okt. 1892 ontvouwt
Brans het complot dat hij heeft beraamd. Deze brief werd eerder gepubliceerd in:
Ger Schmook, 'Prosper van Langendonck en zijn verhouding tot De Distel (19/08/1882- 08/02/1908)', in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, aug.-okt. 1957, p. 514-515. Voor het origineel, zie AMVC (B 826/B reg. nr. 50.597/71bis):
'(...) Ik heb vernomen, dat er binnen drie, vier maand een tijdschr[ift] zal uitg[egeven] worden, door hetgeen men in de lett[erkunde] "de jonge richting" noemt.
Dat die menschen goeds kunnen verrichten en dat sommigen hunner talent hebben zal ik niet ontkennen, zooals U voorzeker zal gebleken zijn uit mijne artikels in Vl[aamsche School], Dicht & K[unst] halle, enz.(...)
Daar ik van het nieuwe tijdschrift in wording verwacht, wat er van de Nieuwe Gids in Holland gekomen is, en ik zoo iets als een onheil beschouw, dat ik in de maat van het mogelijke wil tegengaan, ben ik zoo vrij u eenige voorstellen te doen.
- 1) Ik zou met eenige vrienden, later te bepalen, het bestuur van de Vl[aamsche Kunstbode], onder litterarisch en critisch opzicht overnemen. Het beheer zou in uwe handen blijven.
- 2) Wij verbinden ons tot het leveren der stof, en behouden daarvoor ook het recht van goed-en-afkeuring van ing[ezonden] stukken en bijdragen.— Zulks is niet toepasselijk op de Chroniek.
- 3) Wij verbinden ons tot het maken eener ernstige prop[aganda] in N[oord] & Z[uid] Met dat doel zullen gelden bijeengebracht worden, die op de winst zullen uitgekeerd worden.
- 4) De letterk[undige] en crit[ische bijdragen] zullen minstens veertien dagen voor het verschijnen ter drukkerij besteld worden.
- 5) Het tijdschrift behoudt zijn huidig formaat; papier en letter worden, na gezamenlijke overeenkomst artistieker gekozen.
- 6) Alle partijgeest blijft uitgesloten.
Hier laat ik nu plaats voor andere voorstellen ter wijziging of vollediging van 't bovenstaande. Ik durf mij met de hoop vleien, dat wij de mogelijke abonnenten onder 't jonge element — het ernstige jonge element — zullen wegkapen indien we tijdig handelen. Het blijft wel verstaan dat we geen enkele richting uitsluiten, maar enkel het onzinnige, het dwaze, het buitenmenschelijke bestrijden.(...)'
Brans wou dus met een bedekte putsch op de De Vlaamsche Kunstbode, (zgn. een partijloos blad 'voor alle rangen en standen', dat elke artistieke invloed uit het buitenland afwees) het potentiële lezerspubliek van Van Nu en Straks afsnoepen. Van dit opzet kwam niets terecht: Boucherij zou tot 1911 bestuurder én hoofdredacteur van De Vlaamsche Kunstbode blijven, zonder dat dit blad het tij van Van Nu en Straks kon keren. De wrijvingen tussen Brans en de groep rond Vermeylen dateren van lang voor de oprichtingsplannen van Van Nu en Straks. We geven hieronder een chronologische reconstructie voor 1892, op basis van de correspondentie Vermeylen-De Bom.
- In brief 52 wordt allusie gemaakt op een twist tussen Vermeylen en Van Langendonck aan de ene kant en Brans aan de andere kant tijdens een vergadering van De Distel. Brans' afwijzing van Baudelaires poëzie, zijn lof over Lamorinière en zijn kritiek op Toorop en de XX, worden door Vermeylen gehekeld.
- In brief 53 geeft Vermeylen de illusie op, dat De Vlaamsche School (blad van Buschmann en De Mont waaraan Brans meewerkt) nog 'hervormd' kan worden, en lanceert hij het idee voor een eigen blad, waaruit Pol de Mont al bij voorbaat wordt uitgesloten (zie brief 65, waarin Vermeylen er ook aan twijfelt of de vleiende woorden van Max Rooses over zijn werk wel openhartig zijn). Volgens brief 85 heeft Brans op een vergadering van De Distel gezegd dat Buschmann De Bom en Vermeylen beter aan de deur zou zetten. Vermeylen alludeert in deze brief ook op de niet opgehelderde aartsvijandschap tussen Brans en Emanuel Hiel.
- In de rubriek 'Boekennieuws' van Nederlandsche Kunst- en Dichthalle (XV, 3, p. 139) haalt Brans in een bespreking van de Monts bloemlezing Zingende Vogels onfraai uit tegen Vermeylen, die teveel buitenlandse invloed (o.m. van Verlaine) zou verraden en zich dringend moet ontdoen van 'franschen roest, die nog aan zijn talent kleeft'. In brief 96 reageert Vermeylen scherp op dit en andere artikels van Brans, en levert hij ironische kritiek op diens eigen navolgingspogingen (Multatuli, Andersen, Campo Weyerman). In brief 98 maakt Vermeylen opnieuw melding van een rumoerige Distelvergadering, en van 'een zekere kwajongensstreek' die De Bom ooit met Brans zou hebben uitgehaald (het is niet duidelijk wat daarmee bedoeld wordt).
- Tien dagen later (brief 102) maant hij De Bom aan geen vertrouwen te stellen in Dela Montagne (redacteur en uitgever van Nederlandsche Kunst- en Dichthalle) en jegens hem dus een absoluut stilzwijgen te betrachten; wat verder zegt Vermeylen zijn medewerking aan Nederlandsche Kunst- en Dichthalle slechts te behouden om de boeken die hij dan gratis ter recensie krijgt. Nog geen twee weken later hebben zich nieuwe woordenwisselingen in De Distel voorgedaan (brief 106).
- In brief 139 stelt Vermeylen voor in het toekomstige Van Nu en Straks 'het kleine schermutselen tegen de Bransjes & de T'Sjoentjes' (T'Sjoen was met Brans oprichter van De Distel) weg te laten, en in de plaats daarvan Rooses met pamfletten 'kapot' te slaan.
- In brief 167 smeekt hij De Bom het boek van Brans (Jacob Campo Weyerman als mensch, schrijver en schilder, zie brief 167, noot 1) in geen geval te bespreken en op zijn provocaties pas in te gaan als 'we ons tijdschrift hebben'.
- Volgt nog een herhaald verzoek Dela Montagne — hij drukte Brans' boek — 'zoo weinig mogelijk' te spreken, en de beschuldiging dat Brans ook in de zaak Buschmann-Van de Velde (ons onbekend) betrokken was.
- De volgende brief (168) maakt de achtergrond van de hele affaire maar mysterieuzer: Vermeylen spreekt van 'een persoonlijke zaak', 'een heel onbeduidende zaak, maar heel ingewikkeld en complex, die met een tweegevecht kan aflopen.' Er is ook weer melding van De Distel, waar Vermeylen (op 8 okt. 1892) Brans een totaal onbekwaam criticus zou hebben genoemd.
- In brief 188 wordt De Bom verzocht zijn afwezigheid op het banket van Rooses uit te leggen, maar hoe dan ook met Boele van Hensbroek te praten (om hem voor Brans te behoeden). Intussen verschijnt in Nederlandsche Kunst- en Dichthalle (XV, 9, p. 424) net een bespreking door Brans van Boele van Hensbroeks Nieuwe Gedichten. (zie 194, noot 3): 'eene aangename en weldoende verpozing (...) na het doorworstelen van "Extase" door Couperus', aldus Brans. Vermeylen is er niet over te spreken en verwijst terloops nog naar het beruchte Gids-artikel van Simons dat Brans destijds zo heeft gescandaliseerd (brief 194). In dezelfde context schrijft De Bom Boele van Hensbroek uiteindelijk een brief (215), waarin hij Van Nu en Straks tegen de beschuldigingen van Brans verdedigt (zie brief 215, noot 6).
- In 1892 wordt Brans nog een laatste maal vermeld in brief 224: Vermeylen verdenkt hem ervan Buschmann te hebben omgepraat, wat al die vertraging met het prospectus zou veroorzaken.
I.v.m. Couperus citeren we nog een brief van Brans aan Rooses van 17 sept. 1892 (AMVC, B 826/B reg. nr. 31.389/26), die tekenend is voor dit conflict:
'(...) Extase van Louis Couperus gelezen en zeer slecht bevonden; mijn verklarend oordeel in de Octoberaflevering. Ge zult de school der geestverbijstering hooren schreeuwen als pauwen. Ik was het der jongere richting verschuldigd sedert eenige tijd. Ik heb onverscholen partij gekozen en mijne meening niet zonder eenige bitterheid uitgesproken. Nu ben ik benieuwd welk onweer boven mijn hoofd zal losbreken. Op de enkele aankondiging mijner lezing in De Distel (nl. Het bewuste artikel) heb ik reeds een briefje van Gust Vermeylen ontvangen, waarin de vernepen woede door alle reten komt heengluren. Wat zal 't nu zijn als de kasseisteen in de sloot van 't modernism terecht komt. — Lieve hemel bescherm mij! (...) Ik heb ook nog gedichten van Boele van Hensbroek ter recencie, — — die zijn goed. — Pol de Mont-achtig, doch goed. De lezing van het bundeltje was me een aangename verpoozing na 't doorknagen van "Zelfbevlekking, een boek des Onheils" zooals 't gewrocht van Couperus diende te heeten.'
Dit oordeel over
Extase, overigens nooit in
Nederlandsche Kunst- en Dichthalle gepubliceerd, bevestigt misschien wel het beeld van de puritein dat
Vermeylen (
brief 170) van
'Brans-het-piepertje' ophangt.