Beste Jongen — Ah wel zulle? — Wat is er aan de hand dat ik taal noch teeken van je krijg? — Heb ik, daar zit ik over te soezen, in m'n laatsten brief
[1] je iets geschreven, waarover je je in je schulp teruggetrokken hebt? — Ik hoop het niet en ben me er ook niet bewust van. — Of wacht je op nader brief van mij. Wel, kerel, ik heb er heusch geen kans toe gezien. Ik zat in allerlei druktens: lezing houden (voor jongelui, over geestesstroomingen van dezen tijd) commissiezaken; portret Veltman
[2] en uitvoering
Zweers;
[3] slaperigheid, vacantiebezoek van vrienden en dan — m'n hoofd was niet bij dit alles en niet bij m'n werk — maar bij — nu ja laat ik
[']t maar ronduit zeggen, bij
m'n lieveling,
[4] die ernstig ziek is geweest, keelpijn, zoodat niemand bij haar mocht en al onze communicatie verbroken was. En zij zich moest laten oppassen door hém, die in de laatste maanden vreeselijk goed voor haar is en alles doet om het oude te herwinnen, en maar niet gelooven wil dat zij van mij houdt, hoewel zij
[']t hem zelf herhaaldelijk gezegd heeft. Je kunt je niet voorstellen, hóe dat is: gekweld te worden door zulk een toestand. En
[']t ergste voor haar. Vreeselijk, zooals zij er onder lijdt, nu hij zoo lief voor haar is, en zij weet dat zij hem of mij eens
[']n groote smart zal moeten aandoen, en toch niet zich kan losrukken van mij, zonder weg te kwijnen. Je weet niet hoe dikwijls we al "gebroken" hebben, niet omdat we niet meer van elkaar hielden, maar uit plichtbesef, en dan waren we ellendig en begonnen weer als van ouds, tot opnieuw het gevoel voor waarheid in de verhoudingen ons beiden ging kwellen en hetzelfde begon: verbreken en weer aanknoopen. Maar verbreken is onmogelijk. Onze zielen zijn al te zeer vastgegroeid, onze harten ook. Ik geloof niet dat zulk een verhouding als de onze veelvuldig voorkomt; haar talent geheel gecompleteerd door het mijne (we hebben juist de 2e akte van ons stuk
[5] omgewerkt en ze is nu, geloof ik, heel mooi) — onze sentimenten éen, onze verlangens hevig en toch met zoo volmaakte eerbiediging van het intiemste. Geen denkbeeld is ooit
[2]
bij ons beiden geweest om die laatste te verbreken. En toch houden we al twee jaar van elkaar, hebben samen gewandeld en gereden! — Is dat niet iets, wat den toestand, die zeker in den grond verkeerd is, redt en rechtvaardigt, het onzuivere mooi maakt? — Als ik nu maar in het buitenland wat krijg
[6] en als eenmaal haar vader overleden is,
[7] moet de bom springen. Begrijp je nu wat van
[']tgeen ik doorleef en vat je, dat ik liever aan
haar schrijf dan jou? O je kunt je die adoratie niet voorstellen, waarmee ik haar vereer!
Denk nu niet dat ik mijn toestand schets als een soort van tegenstelling tegen den jouwen. Ik ken dien niet genoeg. Juist mijn groote eerbied voor haar maakt dat ik me zoo moeilijk kan indenken in een situatie als de jouwe is. Maar wat ik geheel kan begrijpen is dat je haar niet aan haar lot wilt en kunt overlaten, dat je met haar meelijdt, dat je haar wilt helpen. Kan ik er nog iets aan doen, schrijf
[']t me dan. — Zooals je weten zult is met 1
Jan[uari] De Telegraaf verschenen. Ik vrees dat ze weinig floreeren zal.
[']t Is een vrij sullig blad. — Misschien bloeit
[']t dus juist. Hoe is
[']t met je Ibsen-studie? Ik heb juist
Bygmester Solness gelezen. Wat 'n diepte zit daar in.
[']k Ga er een artikel
[8] over maken, dat, denk ik, goed zal zijn. Je krijgt
[']t. En hoe is
[']t met "Het"? Vordert het? — Ik had brief van
Vermeylen, die veel goeds in m'n
Gids-artikel
[9] vond en die me over
Blok schreef.
[10] Waarschijnlijk zal ik hem morgen antwoorden.