1 Nov[ember] 93
41 Colville Terrace,
Kensington Park.
Ik heb zoo absoluut geen lust in
[']t voeren van private correspondentie, want al m'n tijd hoort aan m'n vele werk en
háar, natuurlijk — Ik ben nl. druk bezig aan een
Eng[elsch] Artikel over nieuwe Duitsche dramaturgie voor de Fortnightly,
[1] (kreeg m'n artikel over Ibsen geplaatst in De Westminster Review)
[2] maakte voor een weekblad een recensie over de 1
ste voorstelling van het
Independent[3] en heb eindelijk een prospectus en financieel schema moeten uitwerken voor een wekelijksch tijdschrift aan de ethische, moreele, sociale, politieke, aesthetische beweging van den tegenwoordigen tijd gewijd,
[4] met een staf van 40 lui van allerlei richting en met brieven uit de centra van beschaving —
[']t Is een ding dat ook een heel goeie financieele toekomst kan hebben, en waar ik me veel van voorstel. Onze titel zal zijn: The Future, "Independent, Unpartial, Universal Weekly Magazine
["].
Je kunt je voorstellen, dat ik in zoo'n staat van werkdadigheid wat te nuchter voel om me nu geheel te verliezen in jouw zielsproces. Trouwens, na je laatste ervaringen met haar brieven kon ik eigenlijk niets doen dan je eens aan jezelf over te laten. Altijd ook dat willen ingrijpen in een andermans leven! Je weet, als jij behoefte hebt om je aan me te uiten, dat je een sympathiek hoorder vindt, en ik houd je voor te eerlijk, dan dat je, om het uitblijven van een antwoord van mij, je niet eens tegen me gelucht zoudt hebben in die 14 dagen, had je er behoefte aan gehad.
Maar hoe kom je erbij, dat ik
Gust van gemis aan hartelijkheid verdacht zou hebben.
[5] Ik zei alleen: hij is een hard geneesheer voor je, en dien had je noodig. Maar nà de operatie mocht je behoefte voelen aan troost en daarvoor bood ik me aan, met mijn weten van wat dit lijden is.
Ten aanzien van
Axël[6] ben je een Don Quichotte; d.w.z. je vecht tegen windmolens. Hoe kom je er bij, dat ik er niet van houden zou. Ik
[2]
vind
[']t een heel hoog werk, maar romantiek tóch en juist daarom ontried ik je in den staat van het oogenblik, je er te veel aan over te geven. Juist omdat, zooals je zegt, ook voor mij alle werkelijkheid maar persoonlijke visie is, kan ik die
uitsluitende vereering van het dusgenoemd bovenzinnelijke, die nu modeziekte wordt, niet goed dulden. L'Univers c'est le moi; en daarom buig ik niet daarvoor. In den grond ben ik sterker, vaster dan jij, die nu je zoo geheel losrukt van wat zich in jou geopenbaard heeft als eerste vermogen van je: observatie van de wereld buiten je. Vroeger was die te nuchter, te onpersoonlijk; nu verval je in het te uitsluitend persoonlijke, los van alle observatie daarbuiten. Ik blijf er bij dat dit een fout in je is, een te groote sprong van het eindige, naar het oneindige, een verwrikken, ontwrichten van jezelf, en dat de studie van de werken van
Villiers de l'Isle-Adam in den nog ongevestigden staat van jouw geest je te zeer éen kant uitdrijft, waarin de echte
Mane zich zelf niet is. Met mijn persoonlijke appreciatie van Axël heeft dit niets te maken; wat ik me ervan herinner, ik had indertijd alleen gelegenheid tot te vluchtige lectuur, is die van een verbeelding die beeldhouwt in marmer en goud, en geheimleven in dat koude marmer legt. Ik stel het héel hoog zelfs. Maar ik ben een eeuwige contradictiegeest; als ik zie dat iets mode wordt, moet ik er tegen in, en vandaar vermoedelijk dat
Gust ook zoo'n verkeerde opvatting gekregen heeft. Tegenover anderen heb ik zoo dikwijls behoefte om veel sterker opinies te uiten dan ik ze heb. Ik kan geen eenzijdigheid verdragen en dan sla ik door, den anderen kant uit. Steek dus je Goddam maar weer bij je.
Je werkplan om methodisch geschiedenis en wijsbegeerte te gaan behandelen
[7] benijd ik je maar
[']n mensch kan niet alles hebben, tegelijk, en ik heb m'n heel groot geluk.
Morgen over 8 dagen ben ik in Brussel, voor éen dag, ga dan
[']n paar dagen naar Holland, en blijf van zoowat den 14e tot den 20ste in Brussel. Als je je dan sterk genoeg voelt om nog eens
[']n uurtje in gezelschap van twee gelukkigen te zijn, en lust hebt den anderen
Mane eens aan mijn
Josine te toonen,
[8] dan zul je heel welkom zijn. Maar niet den heelen tijd al te diepzinnig redeneeren. Zij geeft zich niet gemakkelijk en is geen
analytische-kritische geest. [']n Beetje menschelijk dus!
Saluutjes. Ik heb geen extra
ex[emplaar] van
Haarlemmers hier. Maar
zij heeft nu m'n twee artikelen.
[9] Vertel eens: nemen jullie
[3]
nu nog in
Het haar schets op?
[10] Ik hoor er niets meer van. Hoe zit dat? — Je weet, ik heb in de verste verte er niet aan gedacht, er bij jullie op aan te dringen het op te nemen, maar nu ge 't eenmaal zelf voorgesteld hebt —
Annotations
[2] Leo Simons, 'Ibsen as an Artist', in: The Westminster Review, XVII, nr. 11 (november 1893), p. 506-513. Zie ook
brief 171 (
noot 4). Het artikel handelt niet specifiek over
Bygmester Sollness, zoals zou kunnen afgeleid worden uit
brief 21, maar over de algemene krachtlijnen in Ibsens gehele oeuvre, geïllustreerd met voorbeelden uit de verschillende toneelstukken. Zie ook
brief 30 (
noot 2).
[3] Een recensie in een weekblad werd niet teruggevonden. Wel bracht Leo Simons in de
Oprechte Haarlemsche Courant, 258 (2 nov. 1893), p. 3, verslag uit over de eerste voorstelling op 27 okt. 1893 van
Grein met zijn
Independent Theatre. Op het programma stonden
A question of memory van Michael Field en een evocatie van
Le Pater van
François Coppée, in het Frans.
[4] Leo Simons had in Londen
Jack T. Grein leren kennen. Het plan om samen een tijdschrift uit te geven strandde telkens op financiële moeilijkheden. Zie daarvoor de briefwisseling van
Simons en
De Bom uit 1894).
[9] Door de veelheid van artikelen die
Simons in de
Oprechte Haarlemsche Courant publiceerde (zie ook
brief 89, noot 6), is het onmogelijk te zeggen welke bijdragen hier precies bedoeld worden, temeer daar er geen enkele aanwijzing is over de aard van de artikelen.