Dahliastr[aat] 21.
2 Nov[ember] 93.
Aan "Hegenscheidt
-den-Sympathieke",
Amice,
'k Zend U hierbij 1
° van
Hauptmann:
die Weber, 2
° der Apostel (dat ik zeer beduidend vind, en vooral interessant voor óns, om het van Eeden-iaansche dat ik er meen in bemerkt te hebben.)
[1]
Gij zult die twee boeken uitzuigen, en ze daarna — niet waar? — aan Gust willen overhandigen.
Over 14 dagen moét ik weer naar Brussel, dan neem ik ze meê terug. Misschien wil hij ook der Apostel lezen; raad het hem in mijn naam aan.
(onder ons) Nu ben ik héel benieuwd te weten wat gij, die, voor mij, een helder hoofd en een rein Kind zijt, over de slechte verzen van
Frederik Havelingk denkt.
[2] Die kerel verveelt me min of meer; ik zou hem zoo spoedig mogelijk willen tevreden stellen.
Wees gezegend, o kapitalist! — Over een paar dagen hoop ik u de geleende vijf met mijn hartelijkste groeten te kunnen toesturen.
Aanvaard intusschen een fermen handdruk.
Uw gehoorzame slaaf
Emm[anuel] de Bom.