BRUXELLES 5
20 NOVE 1893 11-M
ANVERS
20 NOVE 1893 3-S
Den Heere Emm[anuel] de Bom
Dahliastraat 21
Antwerpen.
Dahliastraat 21
Antwerpen.
20 Nov[ember] 93
Houwe,
Ik weet niet waarom ge van mij zooveel spoed eischt. Ik had liever nog eenige dagen gewacht om u over die verzen te schrijven:[1] tot nu toe schijnen ze mij slap; er is iets "hinderlijks" in dat ik niet kan zeggen, zij missen dat bizonder accent waaraan men erkent dat een gedicht sterk gevoeld is. Het zijn geen sonnetten die in eens gevoeld & in eens neêrgeschreven zijn, een àf geheel, met één gedachte die begint met het eerste vers & zich steeds ontwikkelend, uitbreidend, stijgt & alleen met het laatste vers eindigt.
Ik vrees dat ik uw moed ga ontnemen. Maar ik zeg u liever al wat ik denk, zonder plichtplegingen. Maak dit af & zend me 't geheel. Neem mijn oordeel niet als definitief: ik had u liefst geschreven na 't ontvangen van 2 of 3 sonnetten meer.
Gij hebt veel gelijkenis met Fred[erik van] Eeden (met zijn positieve én ... meer negatieve hoedanigheden). De eerste verzen van v[an Eeden] (zie N[ieuwe Gids] eerste jaargangen)[2] zijn nog slapper dan de uwe, wat een zeer troostend feit is. Ik geloof dat ge tot nog toe dàt niet gemaakt hebt waartoe ge in staat zijt.
Ik kom naar Antwerpen binnenkort, we zullen daarover nog praten. — Ik heb met uw kaartje verzen van de Meyere gekregen.[3] Van Langendonck schrijft een artikel over Guido Gezelle.[4]
Poot van G[ust]
Annotations
[2] De verzen van Frederik van Eeden in de eerste jaargangen van De Nieuwe Gids zijn: 'Schemering', 'Aan zee', 'Stemming' (I, deel 1 (1885-1886), p. 129, 130 en 477); 'Finis' (II, deel 1 (1886-'87), p. 151); 'Voor de liefste' (IV, deel 1 (1888-'89), p. 262-265); 'Sonnet' (IV, deel 2 (1888-'89), p. 234); 'Ellen' (V, deel 1 (1889-'90), p. 195-209 en 394-403) en 'Naspel' (V, deel 2 (1889-'90), p. 108-112.
[4] Deze bijdrage verscheen niet in Van Nu en Straks. Wel werd ze tien jaar later gepubliceerd in Vlaanderen, I (februari 1903), p. 88-94, onder de titel 'Eenige gedachten over Guido Gezelle'. Wellicht begon Van Langendonck er al aan in 1893. Aan Van Nu en Straks leverde hij uiteindelijk de nooit voltooide, maar zeer belangrijke studie: 'Herleving der Vlaamsche Poëzij' (Van Nu en Straks, VI-VII [1894], p. 26-37 en VIII-X [1894], p. 43-44).