Brussel 10 Oct[ober] '90.
Artist die ge zijt!...
Ik geloof dat het tijd is om eenige tooneelkundige aanmerkingen den vriende
Mane op te disschen. Ik heb u zondag
[1] al het goede gezegd dat ik meende van uw stuk.
[2] Dat dient niet meer herhaald te worden. Genoeg lofzangen! Betichte, sluit den mond en open de ooren vóor uwen criticus!
- 1) Ik ben tegen de alleenspraken in 't algemeen, en in 't bizonder tegen die van Elisa en Jules.[3] Eene alleenspraak is altijd onnatuurlijk, bovenal wanneer ze bijna twee groote bladz[ijden] beslaat.
- 2) De samenspraak is soms wat banaal, en schijnt van tijd tot tijd opgevuld, om plaats te nemen. (N[ota Bene] — Ik schrijf die aanmerkingen nêer naarmate ze mij in den geest springen, terwijl ik lees).
- 3) De terugkomst van August (einde 1n akt) is een ficelle"[*] dat al de uitleggingen van den bovengemelde mij niet gemakkelijker doen inslikken.
- 4) Het karakter van Jules is al te nevelachtig, je dirai plus, blijft bijna onbekend in de twee eerste bedrijven. In de twee laatste (4e bovenal) is het wat te romantiek geschilderd.
- 5) Hosman, Dictus, Seld[enslach] ..[4] enz[ovoort enzovoort] verschijnen maar in éen bedrijf. Maar, zelfs in dàt bedrijf, zullen ze wel zooveel belang wekken als wij gelooven? Ik neem een voorbeeld: de "let wel: ik zeg gemakkelik"! van Vader Hosman zal óns doen lachen, maar niet het Publiek. Dat woord zegt ons niets nieuws over zijn karakter, en is zelfs niet "vies" voor wie vader Hosman niet kent. Die fout vindvindt men bijna aan elke b[lad]z[ijde] van 't 2e bedrijf.
- 6) In de 3/4 van het 2e bedrijf zijn Jules en Elisa wat vergeten. Ge zult wel tegen mijn meening inbrengen dat hun stilzwijgendheid welsprekend is. En nochtans, nochtans .... 'k geloof dat ge dat zoudt moeten veranderen.
- 7) Nog het tweede bed[rijf]: dat men El[isa] alleen late met J[ules] vind ik een weinig onnatuurlijk, voornamelijk, daar Silv[ester] en Fanny de oude liefde van El[isa] kennen.
- 8) Vindt ge 't einde v[an] den 2n akt heel goed? Die gramschap op eens losknallend als een bom?
- 9) Laat, om Godswille, Jules niet vluchten door den tuin. Die vluchthistorie is doorknaagd en afgezaagd.
- 10) De 3e akt is wat kort. De 4e is vervelend. Naai die aanéen. De tirades van Jules over het karakter van Elisa moogt ge vrij opofferen. Dat hebben we reeds besproken.
Ware ik in uw plaats, weet ge wat ik zou doen? Voor de twee laatste bedrijven dezelfde plaats kiezen: de zaal waar de bruiloft gevierd werd. Door dit middel zoudt ge veel gebreken van uw stuk vermijden.
Ziedaar dus wat ik van uw gewrocht denk, en ge weet dat de Paus alleen onfeilbaar is. Ge zult misschien andere vrienden (?) hebben die het met gerucht zullen ophemelen, en toegevend de oogen zullen sluiten om de vlekjes niet te zien. Ik wíl niet de zulkdanigen nagaan.
Zet u wêer aan het werk (labor
improbus omnia vincit!!),
[*] bijt alles door om iets te maken dat
blijft, en "remember" dat ik er ook niet zal ontbreken, wanneer van parket en loges tot het uilenkot toe een colossaal donderend handgeklap zal rollen, en dat men
u (onze
Mane, potverdomme!!!) vóor den bak van den souffleur zal sleuren en met lauweren bedekken!!!.....
Dien zaligen avond wacht ik af. Allons, houwe, den gewonen handdruk, hé?
Gust
P[ost Scriptum] — Wilt ge mij
zoo gauw mog[elijk] "de Biezenstekker" van
Buysse afzenden?
Stijns heeft het me te lezen gevraagd. Ik heb met hem over u gesproken. "Tarara!" vindt hij
"verdomme prachtig!" (
sic.). Hij betreurt dat ge uwen "Roman van den Does" nog niet geschreven hebt, in plaats van
"geschiedenisjes uit den mond der oudjes te bakken" (re–
sic).
[*] "Schrijf hem éens, zegt me
Stijns,
dat hij nog te jong is om op 't papier te brengen wat de oudjes vertellen. Hij moet nu schrijven wat hijzelf ziet, en zijn tijd niet verkwisten aan zaken die betrekkelijk maar een geringe letterkundige waarde hebben."
Mane, Stijns heeft gelijk. Of hij!...
Gust
Annotations
[1] Zondag 5 oktober 1890.
[3] Zo een alleenspraak is ook te vinden in:
De Bom, Aanteekeningen IX, januari 1890 (AMVC Letterenhuis), p. 6–7.
[*] 'Ficelle' (Fr.): een kneepje, een afgezaagd foefje. De literaire term 'ficelle' is van Henry James.
[*] 'Labor improbus omnia vincit' (Lat.): onvermoeide arbeid overwint alles.
[9] Emmanuel de Bom, Uit den jongen tijd der Vlaamsche Beweging. Anekdoten opgevangen uit den mond van d'ouwkens (Antwerpen, J.–E. Buschmann, 1890). Verscheen ook in
De Vlaamsche School, jrg. III, nr. (1890), p. 76–77; 88–91; 105–107; 115–116; 139–140; 171–172.