Wel neen 't, o Manuël: 't en is de wereld niet die schooner geworden is,
[1] maar
wíj zijn het die schooner geworden zijn, en in mij heb ik de borge
[*] dat het zal dúren. — Weet-de wat? Er komt in 't leven van sommige menschen op een oogenblik zulk een goed inzicht in het leven, zulk een juist doorzien van de evenredigheden, dat niets meer let hun nog van de alledaagsche leeden — dan een rimpelinkske dat uitgolft naar het de boorden nadert. Sommigen zeggen dat ze 't vinden in 't geloof, sommigen in de liefde; maar bij allen is het, dat ze 't vinden, een beetje vroeger of een beetje later, in hun-zelf. En gebeure wat gebeure dan: de onweêrsvlaag drijft af over de effenheid der wateren. Dat is, misschien, eenvoudig naderen tot de Groote Wet: die van het natuurlijk open-bloeien, gelijk de boomen. Olympisme? Neen, want dat is een wreede zelf-vergoding. Contemplatie? Neen, want dat is zelf-vernietiging. En geen onderwerping ook, noch eene opoffering; want zij zijn egoïstisch. — Eenvoudig: leven en 't leven aanvaarden, en zich bereiden tot dat aanvaarden, dat de eeuwige Ontvangenis moet zijn. Zie, heerlijke voorbeelden,
Gezelle en
Vondel, en de sereniteit van hun werk in de hardste beproevingen. En voel maar in uw eigen de vreugd, als ge in uw arbeid gegeven hebt wat diepst in u woelde, was het geboren uit smart. — De heilige
Dominicus, de schamelste der christenen,
[2] glimlachte altijd, leert de Gulden Legende,
[3] en de groote
Franciscus,
[4] was altijd wel-gezind, zóo dat hij diepe dingen zei tegen de visschen.
— Maar ik zeur, o Mane, waar ik u zeggen wilde dat ik gelukkig ben, niet noodig acht er me over te verwonderen, en weet dat ik het uit eigen weten bestendig zal maken, als geen al te groote kentering komt in mijn leven. — En naderhand leer ik, wat Liefde is, Plicht, en andere moreele nooden; — misschien, als ik er nog behoefte aan heb.
— Intusschen tracht ik na te gaan wat het zeer natuurlijke ding is, heet Poëzie. Ik wroet in 't geheele en in de onderdeelen, toets mijn voelen aan mijne wetenschap (geringe, maar die, geloof ik, me niet bedriegt), en zoo ontstaat eene nieuwe "dicht-leer", wellicht, die, buiten metaphysiek en woorden, vergoding, de echte kan zijn, of een corridor naar de echte. — Want voor mij is poëzie eene natuur-functie. Dan moeten we dat maar eens analyseeren, niet waar, met de mannen die we zijn! En dat is de reden mijner kronieken in "Vlaanderen", die anders wel konden ongeschreven blijven. — En dat ik verbreed?.. Neen, maar in mijne laatste was het onderwerp wat breeder. En de zekerheid van den toetssteen miek,
[*] dat ik
"ernstig" zijn kon
"met luchtigheid", gelijk gij mij — verheugend — zegt....
— Ik heb genoeg gezeeverd, geloof ik; de Zondag-namiddag is melankoliekschoon: ziedaar waarom ik gephilosopheerd heb. Ik schud het af, en vertel u verder.
Ik verlang ten zeerste weêr eene toenadering met
Streuvels, omdat ik weet dat we zeer goede vrienden waren die elkander volkomen begrepen, en dat het zóo zou geduurd hebben, hadden twee vrienden me niet bedrogen, die misbruik hebben gemaakt van mijne vriendschap te hunne-waarts:
de Meyere en
de Praetere. De eene is in déze mate eerlijk geweest, dat hij zich ten minste niet wit is gaan wasschen bij
Str[euvels] om mij des te zwarter te maken; de tweede is slechter geweest: nadat ik hem geholpen had bij
Str[euvels] ten koste van een lange vriendschap, heeft hij mij laten staan en heeft getracht mij zwarter te maken om zelf bij
Str[euvels] witter te schijnen. Dat is de reden dat
Str[euvels] argwaan heeft gevoeld tegenover mij, en me op afstand heeft gehouden. — Ik beklaag er me niet over, nu
gij hem misschien tot beter denken brengt. Want gij begint me toch te kennen, gij! — Ziehier nu wat ik u vóorstel: ge zoudt eens, aanvang October bv., samen bij mij komen den Zondag doorbrengen (
Nora is natuurlijk op avance
[*] geïnviteerd), en ware 't mogelijk, dan zou
van Langendonck er bij zijn. Ik geloof dat wij gevieren elkander in vele dingen zullen begrijpen, omdat we den wil hebben, eerlijk te zijn. Er is natuurlijk geen spraak van een vast plan te bespreken, zwarte ontwerpen te smeden, enz. Maar nader bijeenkomen, elkander beter kennen en waardeeren, zich onderling éen voelen ten bate, eens of morgen, wie weet?, van de Vlaamsche letter-kunst. — Wat denkt ge d'er van?... Arrangeer dat nu maar met de "Qui de droit."
[*] — Ware 't niet goed dat ík eens aan
Streuvels een woordje schreef? — Maar ik durf het nauwelijks....
En nu schei ik uit, zulde. 'k Ben haast een uur aan 't pennen. Ik sla 'nen flikker om mijn beenen te verrekken,
[*] en blijf uw beider, met hartelijken poot, uw verkleefden
Karel.
Mariette is voor de derde maal verdiept in "Wrakken". Ze roept me van beneden niet te vergeten hare beste groeten over te maken.
[5]
Annotations
[1] Dit is blijkbaar een repliek op een brief die niet bewaard is.
[*] 'Borge': waarborg, garantie.
[3] 'Gulden Legende':
Legenda Sanctorum, een dertiende-eeuws compendium van apocriefe verhalen over Christus, Maria en de heiligen. Het is van de hand van de dominicaan en aartsbisschop van Genua, Jacobus de Voragine (1228/30-1298), die in het westerse christendom grote invloed had. Het boek is vooral bekend onder de naam Legenda Aurea.
[4] Franciscus van Assisi.
[*] 'Miek': oude nevenvorm voor 'maakte' (hier: zorgde ervoor dat).
[*] 'Op avance': op voorhand, nu al.
[*] De 'qui de droit' is diegene bij wie men terecht moet om iets te regelen.
[*] 'Flikker': luchtsprong waarbij men de kuiten tegen elkaar slaat. Zie ook:'een (kuiten-)flikker slaan'. Van de Woestijne doet die beweging om zijn 'beenen te verrekken' of te strekken, om de spieren van zijn benen los te maken na het (zittend) schrijven van deze lange brief.