KAREL VAN DE WOESTYNE aan
Nora & Manuël de Bom, Valete!
Ik profiteer er van, o kinderlooze jong-gehuwde —, dat
mijne eerste en eenige telg mij van vóor vijf uur uit het bed heeft gekoterd door toepassing van eene lauwwater-douche die hij heel... natuurlijk uitvoerde, om de pen in die-j-hand te nemen en u op uwe letteren van gisteren te respondeeren.
[1] — 'k Ben eigenlijk blij dat
Paulke me heeft volgepist (tracht dan uw zoon in uwe hoogst-eigene armen te sussen!), niet voor ’t plezier of het nut dat zulke bestroeling oplevert, maar omdat het me gelegenheid geeft u te woord te staan.
[De koster passeert voor de eerste mis. Goedendag, koster, die, van ambtswege, matinaal zijt! — Maar uw homoniem
Edw[ard], uit Holland, is een slecht dichter.]
[2]
— Inderdaad (aldus zet ik mijn epistel voort) ik heb het tegenwoordig zoo schouderbezwarend druk, dat ik er niet ver van af ben op een last-dier te gelijken.
Niet, God-dank, dat ik van steen-zweren en andere pestilentiën ofte ziekten ben geplaagd, als gij, Manuël-met-de-zwerende-polsen (waar ik u beterschap meê wensch); maar de literatuur, — die is een schoone zaak en geeft de menschen veel vermaak, maar niet wie ze zelf moet maken, — houdt me bezig gelijk een onkluivig been waar een standvastige hond eenig, helaas absent, voedsel van plukken wil.
Verstaat-de mij? Ik ook niet. 't Is nog te vroeg om reeds begrepen te worden...
En bij dat al komt dat dagelijks heen en wêer loopen naar Gent: een keel-uithangend vermaak, ik mag het u verzekeren; — en, last not least, het bezoek van dien goeden
Scharpé, waar ik me toch meê amuzeer, die me van 's morgens tot 's avonds onderwerpt aan intervieuws, want hij gaat mijne... necrologie schrijven in ik weet niet welk tijdschrift,
[3] en nu wil hij weten al wat ik tijdens mijn leven heb uitgericht. Ik vertel het hem natuurlijk op mijn schoonst, — percies alsof ik in werkelijkheid al dood zou zijn. Er mankeert nog alleen dat hij mij mijne photographie op mijn doodsbed vroeg!
Ah, die manie, al de menschen beroemd te willen maken! Weet ge aan hoeveel artikels ik me moet verwachten, à propos van mijn Vaderlandsche ontboezemingen
[4] (waar ge
natuurlijk niet op inteekenen moet: 'k zou het kwalijk nemen), — artikels die ze me komen vragen zijn
te mogen schrijven? Aan een vijftal reeds, zonder al deze in couranten en bevriende tijdschriften. Tot
Firmin van den Bosch toe, "procureur du roy" te Dendermonde, is me komen bezichtigen en polsen, voor "Durendal" denk ik.
[5] In den grond, hoe streelend ook voor nen mensch zijne ijdelheid (en ik bezit er eene goede dosis, precies gelijk iedereen), is het toch zeer embêtant. 't Gaat weêr een zond-vloed van ezelarijen worden, met
mij als slacht-offer. En 't is dan niet te verwonderen dat er dan allerlei geruchten over mij loopen, dat ik "Rose-Croix" ben
[6] en geheime machten bezit (sic! ik zal u dat eens in 't breede vertellen), en diergelijks!...
— Maar zwijg over u-zelf, o Karel van alle ijdelheid, en drink het potje koffie leêg, dat, beleefd, de meid u heeft uitgeschonken...
— Manuël, mijn hand op mijn hert: ik schrijf de volgende week eene spirituëele recensie over dien
marquis de Sade... leer[7] (pardon!), en ge moogt het schrijven aan
dieën Duitschman.
[8] En dat hij u dan maar den over-interessanten
Rétif de la Bretonne stuurt!
[9]
— En dieën
Steghers!... Wees gerust: ik heb ook een kaartje ontvangen, waarin stond dat dieën
Steghers wist dat ik ook
"aan novellen doe"[10] (ik vraag me af wat ik aan eene novelle wel doen zou kunnen!).
Ik heb me niet verwaardigd te antwoorden: 't was 't eenvoudigst. Liefst maar buiten al die bloemlezingen blijven!
En nu hebt gij toch gelijk gehad dien kever eens op de teenen te trappen want...
... ik schei uit: ik ben bepaald niet gestemd om ordentelijk brieven te schrijven vandaag vroeg.
Schrijf gij lieden ons liever wanneer ge nu eindelijk af komt gestormd.
Salu!
Uw
Karel (Mariette slaapt nog.[)]
Annotations
[1] De brief van De Bom is niet bewaard.
[2] Van de Woestijne bedoelt
Edward Bernard Koster.
[3] Voor zover bekend heeft
Lodewijk Scharpé nooit iets over Van de Woestijne gepubliceerd.
[4] Met 'Vaderlandsche ontboezemingen' bedoelt Van de Woestijne zijn dichtbundel
Het vader-huis, die in 1905 samen met
De boom-gaard der vogelen en der vruchten onder de titel
Verzen opnieuw uitgegeven was.
[5] Voor zover bekend heeft
Firmin van den Bosch niets over Van de Woestijne gepubliceerd.
Durendal: revue catholique d'art et de littérature was een Brussels maandblad dat
Van den Bosch in 1894 samen met Henry Moeller en Henry Carton de Wiart had opgericht. Het werd uitgegeven door LyonClaesen en heeft bestaan tot 1914.
[6] In 1888 was in Frankrijk de Ordre de la Rose+Croix opgericht door Joséphin Péledan en Stanislas de Guaita. Oorspronkelijk volgde op die naam nog de toevoeging
'+Kabbalistique', maar in 1891 veranderde Péledan dat woord in
'Catholique'. De leer van de Rozekruisers was gebaseerd op visioenen van de middeleeuwse helderziende Christian Rozenkreutz, en had als doel de
'cultus van het Ideële te herstellen (...) met Traditie als haar basis en Schoonheid als het middel daartoe.' De navolgers van deze leer stelden hun kunst in dienst van de mystiek.
[7] Zie
brief 88, noot 6. Van de Woestijne associeert in deze passage de namen van
Markies de Sade en
Valerius de Sadeleer.
[9] Eugène Dühren zou in 1906 een studie over
Rétif de la Bretonne publiceren:
Rétif de la Bretonne. Der Mensch, der Schriftsteller, der Reformator (Max Harrewitz). Van de Woestijne was een kenner van de Franse literatuur in het algemeen en de Franse symbolisten in het bijzonder, maar het is toch markant dat hij ook het werk van zowel
De Sade als
Rétif de la Bretonne zo goed kende en apprecieerde.
[10] Van
Oktaaf Steghers is een briefje aan De Bom bewaard (geschreven op een visitekaartje) van 4 augustus 1905, waarin hij aankondigt dat hij een bloemlezing zal publiceren met de titel 'Vlaamsche novellisten 1830-1909'. De repliek van De Bom is niet bewaard, maar uit latere post van
Steghers blijkt dat De Bom zeer argwanend tegenover het plan stond. Een reden daarvoor was wellicht dat
Steghers amper zestien jaar was. De Bom heeft
Steghers per brief gevraagd hoe de zaak financieel in elkaar zat, hoeveel
Steghers zelf aan het boek zou verdienen en of er een honorarium voor de auteurs was voorzien.
Steghers antwoordde daarop dat noch hijzelf, noch de auteurs (veel) geld aan de bloemlezing zouden verdienen, maar dat dat eigenlijk ook niet de bedoeling was. Hij heeft uiteindelijk zijn ambitieuze plan enigszins bijgesteld: in 1907 publiceerde hij het boek
Onze Vlaamsche novellisten rond 1830 (Gent, De Dageraad). Van de Woestijne en De Bom, die de jonge
Steghers niet bepaald gesteund hebben, hoorden daar uiteraard niet bij.