KAREL VAN DE WOESTYNE aan
Manuël de Bom
Ik bied u al mijne verontschuldigingen aan, beste Manuël; wees overtuigd dat, hadde ik maar íets kunnen vermoeden, ik u met mijn gezanik over "Vlaanderen" niet hadde verveeld...
[1]
Mariette en ik zijn verslagen. 't Is toch nog heelemaal maar een aanvang van tuberculose, zeker?... Ja, natuurlijk, ze zál genezen. Ze is jong en, hopen wij, sterk genoeg van gestel om weêr-stand te bieden. Mariette heeft een oom en eene tante gehad die heel, heel ver aangetast waren: gulpen bloed en de rest. En die zijn er toch óok doorgekomen, en, na een twintig jaren leven zij nóg, gezonder dan ík ben tegenwoordig.
Maar...'t is toch een erge slag voor u, Manuël. Kent
Nora 't gewicht van haar toestand? Wat zegt
Schamelhout?
[2] Heeft hij eenige vrees? En
uw broer!
[3] Hoe is 't mogelijk dat hij dat niet gemerkt had! Daar is toch wel verschil tusschen bronchitis en tuberculose: een geneesheer had dat toch moeten merken! Had hij de fluimen niet geanalyseerd? Toen ik, vóor een maand of twee, die bronchitis had (en ik hoest nóg altijd), dan heeft de dokter me toch algauw kunnen gerust stellen aangaande tering... Enfin, te láat zal het toch niet zijn, hopen wij: maar goeden moed houden, Manuël, en er op letten dat
Nora zich-zelf niet verwaarlooze... Wat moet het hondsch voor u zijn, Manuël, daar heel den dag op dat kantoor te zitten met die zorge op den nek... Ja, 't leven is geen lache-spel: 'k weet er óok van meê te spreken...
't Is verschrikkelijk! — Kan ze goed eten? Er de appetijt inhouden! — Ik geloof dat het 't bijzonderste is: veel eten, in zulke gevallen...
Ik zaag, Manuël, en 'k moet u vervelen...
[*] Maar wij zijn er zoo óver van... Enfin, God beter 't. En houd ons met een woordeken op de hoogte, wilt ge? Want geloof dat we er zéer in gedaan zijn, ook mijn broêr
Maurits, die hier bij ons is.
Hartelijk dank voor 'tgeen "Vlaanderen" aangaat. Zóo komen we er. Gelukkig! 't Geeft me een heelen last, te meer dat ik niks goed ben: een vuile maag, en vol humeuren die zich uiten in allerlei zweeren. Ik blijf thuis, ben loom en slaperig, en zie stapels bij stapels boeken binnen komen van van Dishoeck, met de vraag hoe ik daar dóor geraak...
Maar ik zwijg daarover, en... hou in Godsnaam moed, beste Manuël.
zeer verkleefd.
Uw
Karel.
Beste Emmanuel. Het is onnoodig u te zeggen dat dit alles mij treft, zoo als Nora mijne zuster ware, ik doe de vurigste wenschen voor hare genezing, en heb de grootste hoop, ik ben er toch ook door gekomen niet waar Manuel! Ik beloof u ook de hulp van mijne bede, daar ik zeker ben, dat het deze de beste geneesmiddel zal wezen. Dus goede moed Emmanuel, wij denken veel aan Nora en aan u, en hopen goed nieuws te vernemen. Veele veele complimenten aan die goede Nora.
Uw zeer verkleefde
Mariette.