<Resultaat 1133 van 1419

>

Ach Manuël, mijn vriend, wat is deze wereld toch eene ellende... — Pas had ik vannacht gedroomd dat uw broer Joris op de de Keizer-lei eene groote spek-slachterij had geopend, die hij gedoopt had: "In de Zwijnen van Kirkè", en dat Uw broer Jef (die ik overigens niet ken) aan de deur, vóor eene groote schare Antwerpenaars, bezig was wetenschappelijk te bewijzen, dat geene betere varkens waren dan deze van Kirkè, omdat ze onbesneden zijn (sic!),[1] als de post me, vanwege Karel van den Oever, katholiek baantjes-glibberer, een schijnheilig weekblaadje brengt, waarin, natuurlijk!, over de Meyere gewauweld wordt, en tevens wordt verteld dat binnenkort gaat bewezen worden dat een Gentsch dichter (ik) Henri de Régnier heeft bestolen, en iemand anders (ik denk: v[an Langendonck] of Hegenscheidt) een Duitscher.[2] — Eerst verbijsterd, heb ik gauw daarna de pen ter hand genomen, en aan van den Oever een pampierken geschreven waarin ik hem sommeer den naam van wie dát heeft uitgevonden te noemen; dat ik dien meneer uitdaag te bewijzen dat ik ooit éen plagiaat bedreven heb, en, bij gebrek aan bewijzen, dat ik hem zal laten vervolgen voor openbare laster; en, indien v[an den] Oever me dien naam niet zeggen wil, dat ik het weekblad dat zooiets drukt ("onze tijd" heet het) zal vervolgen, ook voor laster, tenzij het de bewijzen brengt...[3]
Zieje, in andere gevallen en tijden zou ik daar geen acht op geven; maar niet alleen wordt zoo iets een systeem; na 't artiekel van dien Rudelsheim,[4] smeerlap van neiging, jood van geboorte en verklikker van overgeërfd beroep (zijn grootvader heette Judas, en de dertig zilverlingen zijn 't begin van zijn fortuin) wordt het al te duidelijk dat het om 't bestaan van ons tijdschrift Vlaanderen gaat. En ik heb hier den plicht, te vechten. En zij zullen gewaarworden dat ik geen kat ben om zonder handschoenen aan te vatten...
— Dat antwoord van de Meester is een beetje ontmoedigend, nietwaar?[5] — Toch verlies ik den moed niet, zulde! Vandaag nog schrijf ik naar van Dishoeck, want ik geloof wel dat zoo'n tourneé lukken kan![6] — Nog geen nieuws van Robbers; nog geen antwoord van Simons; nog niets van de Meyere; en Verwey weigert, natuurlijk![7]
Niewaar, dat deze wereld eene ellende is?...
Van middag at ik zuurkool, en ze ligt op mijn maag!...
Uw
Karel
't Beste aan Nora! — Vergeet s['il vous plaît] niet, te schrijven aan den Vane-looze.[8] Ben tegenwoordig gansch den dag op Slijpstraat, 106. Wil me daar schrijven.

Annotations

[1] Emmanuel de Bom had zes broers: kleermaker (Gu)Sta(a)f (1855-1931), goudsmid Frans (1858-1928), bediende Toon (1860-1947), onderwijzer en dichter Willem (1862-1938), onderwijzer, componist en dirigent Joris (1866-1926) en geneesheer J(oz)ef (1871-1936). Daarnaast telde het kleermakersgezin waarin De Bom opgroeide nog twee dochters, Maria (1853-1930) en Johanna (1864-1948).
[2] In Onze Tijd van 28 januari 1906 verscheen het artikel 'Dichter De Meyere en Albert Samain', over de ontdekking van Joris Eeckhout in De groene linde (zie brief 156, noot 5). Daarin stond dat 'men' in Nederland 'in de redactiebureelen van dag- en weekbladen' intussen ook mompelde over 'zoo iets van plagiaat van wege een Gentsch dichter ten nadeele van Henri de Regnier, en van een andere Vlaming die zich met veeren van een Duitscher opgesmokt' had. Het artikel was niet ondertekend. Van de Woestijne was al van in zijn jeugdjaren een zeer enthousiaste lezer van de Franse dichters uit de 19de eeuw. Een van hen, Henri de Régnier, had in de jaren 1880 en 1890 zeker indruk op hem gemaakt, maar van plagiaat was geen sprake. Uit een ongedateerde brief die Van de Woestijne omstreeks deze periode aan Karel van den Oever heeft geschreven, blijkt dat hij van het tijdschrift Onze Tijd kort nadien een brief met excuses zou ontvangen, en ook dat het Adolf Herckenrath was die Van de Woestijne van plagiaat had beschuldigd. Het commentaar van Van de Woestijne was laconiek: "De duts! Hij-zelf heeft me tienmaal geplagiëerd..." (Letterenhuis, W803 98971/16).
[3] De brief aan Van den Oever wordt bewaard in het Letterenhuis (W 803; 98971/20). De inhoud ervan wordt in deze brief aan De Bom accuraat geparafraseerd.
[5] Johan de Meester had hem in naam van de NRC wellicht een weinig hoopvolle brief geschreven in verband met publicatiemogelijkheden.
[6] Van de Woestijne vroeg op 3 februari 1906 per brief naar de mening van Van Dishoeck over een eventuele tournee door Nederland. Zie 'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. Van Dishoeck, 1903-1907, p. 69-70.
[7] Van Herman Robbers hoopte Van de Woestijne nieuws te krijgen over de publicatie van een artikel in Elsevier's geïllustreerd maandschrift. Leo Simons zou hem iets laten weten over een uitgave bij de Wereldbiliotheek, en van Victor de Meyere verwachtte hij een verklaring in verband met de plagiaatkwestie. Wat Verwey precies had geweigerd, weten we niet. Zijn brief is niet bewaard.
[8] 'Vanelooze': Henri Zondervan. De Bom moest hem schrijven in verband met Van de Woestijnes medewerking aan de encyclopedie waarvan hij hoofdredacteur was (zie brief 155, noot 2).

Register

Naam - persoon

Bom-Aulit, Eleonora (Nora) de (° 1879 - ✝ 1955)

Na een kortstondige relatie met Lode Ontrop huwde ze op 24 augustus 1901 met Emmanuel de Bom. Door haar permanent wankele gezondheid en de hoge mate waarin ze beïnvloed was door de (waan-)ideeën van 'waterdokter' Alwyn van Son, bleef het huwelijk echter 'in alle betekenissen van het woord onvruchtbaar'.

Bom, Franciscus Jozephus (Jef) de (° 1871 - ✝ 1936)

Jongste broer van Emmanuel. Geneesheer.

Bom, Georgius Franciscus (Joris) de (° 1866 - ✝ 1926)

Broer van Emmanuel. Hij was onderwijzer, componist en dirigent.

Dishoeck, Cornelis Anthony Jacobus van (° 1863 - ✝ 1931)

Nederlandse uitgever die niet alleen het tijdschrift Vlaanderen, maar ook tien boeken van Van de Woestijne heeft uitgegeven. Ze maakten in augustus 1899 kennis met elkaar tijdens het 25ste Taal- en Letterkundig Congres. Hun correspondentie werd in 1997 door Leo Jansen en Jan Robert uitgegeven onder de titel 'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929.

Eeckhout, Joris (° 1887 - ✝ 1951)

Oost-Vlaamse priester, schrijver en criticus. Hij was een bewonderaar van het werk van Van de Woestijne, over wie hij ook enkele beschouwingen heeft gepubliceerd, en met wie hij tijdens diens Zwijnaardse periode ook bevriend werd.

Hegenscheidt, Alfred (° 1866 - ✝ 1964)

Bioloog, aardrijkskundige, musicus, dichter en filosoof. Hij werkte als hoogleraar aan de ulb. Zijn voornaamste bijdragen aan Van Nu en Straks waren het opstel 'Rythmus' en het lyrische drama Starkadd.

Herckenrath, Adolf (° 1879 - ✝ 1958)

Dichter, toneelschrijver, boekhandelaar en drukker. Hij was een klasgenoot van Van de Woestijne, en vooral tijdens hun jeugd waren ze goed bevriend. Van de Woestijnes Laethemsche brieven over de lente zijn aan hem gericht.

Meester, Johan de (° 1860 - ✝ 1931)

Prozaschrijver en journalist. Tussen 1886 en 1891 was hij vanuit Parijs correspondent voor het Handelsblad, om vervolgens tot 1927 als criticus te werken voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Het proza van De Meester (o.m. Een huwelijk, 1890 – Zeven vertellingen, 1899 – Louise van Breedevoort, 1903 en Geertje, 1905) is vaak neerslachtig van toon.

Meyere, Victor de (° 1873 - ✝ 1938)

Schrijver en volkskundige. Hij heeft Van de Woestijne geïntroduceerd in de groep rond Van Nu en Straks, het tijdschrift waaraan hijzelf tijdens de eerste reeks meewerkte. Van de Woestijne heeft hem eind april of begin mei 1895 voor het eerst ontmoet.

Oever, Karel van den (° 1879 - ✝ 1926)

Katholieke Vlaamse dichter en prozaschrijver. In 1905 stond hij mee aan de wieg van het tijdschrift Vlaamsche Arbeid.

Régnier, Henri de (° 1864 - ✝ 1934)

Franse symbolistische dichter.

Robbers, Herman (° 1868 - ✝ 1937)

Nederlandse prozaschrijver en criticus. In 1905 werd hij medewerker van Elseviers geïllustreerd maandschrift en stond hij mee aan de wieg van de (Nederlandse) Vereniging van Letterkundigen.

Rudelsheim, Marten (° 1873 - ✝ 1920)

Correspondent van De Nieuwe Courant uit Den Haag, medewerker van Den Gulden Winckel en werkzaam in de Antwerpse Stadsbibliotheek, waardoor hij dus een collega was van De Bom.

Simons, Leo (° 1862 - ✝ 1932)

Joodse Nederlander die werkte als theatercriticus en redacteur van het weekblad Hollandia (1889-1903). Oprichter van de 'Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur', beter bekend als de Wereldbibliotheek (1905). Hij gaf aan vele Vlaamse schrijvers de kans om in zijn fonds te publiceren en was zeer goed bevriend met De Bom. Zie onder meer de studie Oog voor Vlaanderen. Leo Simons en de Vlaamse ontvoogdingsstrijd van Willem van den Steene (Gent, KANTL, 2001).

Verwey, Albert (° 1865 - ✝ 1937)

Nederlandse dichter en essayist die in 1885 met enkele gelijkgezinden De Nieuwe Gids oprichtte. Vier jaar later verliet hij de redactie om samen met Lodewijk van Deyssel in 1894 het Tweemaandelijksch Tijdschrift voor letteren, kunst, wetenschap en politiek op te richten. Dat blad werd in 1902 omgedoopt in De xxe Eeuw, waar Verwey in 1904 uitstapte om alweer een nieuw blad op te richten, m.n. De Beweging, algemeen maandschrift voor letteren, kunst, wetenschap en staatkunde.

Zondervan, Henri (° 1864 - ✝)

Hoofdredacteur van de derde druk van Winkler Prins' Geïllustreerde Encyclopaedie, waarvan de 16 delen verschenen tussen 1905 en 1912.

Titel - krant/tijdschrift