<Resultaat 1189 van 1419

>

Beste Manuël.
Ik moet u een stichtelijke historie vertellen.
Ge weet, ik heb een prijs van 500 fr.[1] gewonnen.[2] Die prijs moest ik tegen 15 November ontvangen. Ik had er op gerekend, om op 15 December over de 400 fr. rekeningen te betalen, die, betaal ik ze niet, me in de ernstigste moeilijkheden brengen. Nu zijn we tien December, en... ik verneem dat ik op de 500 frank van mijn prijs niet voor Kerstdag moet rekenen. Intusschen zit ik absoluut zonder geld in huis. — Wat doe ik dan Zaterdag laatst? Ik schrijf aan Simons een vertrouwelijken brief, waarin ik hem uitleg, meenende op zijn discretie te kunnen rekenen, hoe hachelijk het hier staat met ons, na al de vroegere miseries, waar dan nog de kosten van dien verhuis naar Brussel bij komen, waar 't leven duur is; en ik verzoek hem mij een voorschot te willen sturen op mijn Homeros' vertaling, die goed aan den gang is. Ik voeg erbij: "Oordeelt gij, dat ge mij geen voorschot geven kunt, zend me dan het geld tot op den datum dat mijn prijs binnenkomt: ik stuur er u dan onmiddellijk 't bedrag van; wat ik u gaarne teekenen wil."[3]
Ik dacht dat de heer Simons iemand was, waarvan ik dien dienst verwachten mocht; ik dacht dat, in 't geval hij moest weigeren, hij dan toch eerbied zou hebben gehad voor de moeilijkheden waar ik mij in bevond, en eerbied genoeg voor zich zelf, om geen verkeerd gebruik te maken van 't vertrouwen dat ik in hem stelde.
Wat heeft nu de heer Simons gedaan? Hij is mijn vertrouwelijke brief, een brief waarvan de zelf-vernedering me smartelijk was geweest, en die 'k zeker niet zou hebben geschreven, indien 't bestaan van mijn gezin er niet van afhing, — die brief is hij gaan toonen aan een mij-onbekend man, den heer Schreuders,[4] uitgever, die mij nu in eigen naam, niet in naam van Simons, antwoordt gelijk men aan een oplichter antwoorden zou, omdat ik het handschrift der "Diaboliques" nog niet heb ingeleverd, waar ik een voorschot van 300 frank op heb ontvangen.[5]
— Het was niet voldoende dat Simons heel goed weet wat mij in 't leveren van dat manuscript gestuit heeft (mijn ziekte die de vertaling kwam onderbreken, mijn verhuis, enz.), hij heeft het noodig gevonden me door een derden persoon te doen beleedigen en zich te verschuilen achter een minachtend stilzwijgen. Misschien denkt die rijke man dat ik lieg, als ik zeg dat ik zonder geld zit. Of misschien vindt hij het vervelend, met arme menschen om te gaan... — Ik onderwerp u 't gedrag van dien heer Simons, beste Manuël.
Maar intusschen vraag ik me af wat van ons geworden moet... Simons was nog mijne eenige hoop, en ik dacht dat hij de vriendelijkheid waarmede hij mij in Amsterdam en in Brussel bejegende toch in zulke mate niet zou hebben verloochend. In plaats nu van te handelen, gelijk van een intellektueël-hoogere mocht worden verwacht tegenover een dichter, — neen, gelijk de elementairste beleefdheid zou eischen van eerlijk man tot eerlijk man, laat hij mij als een aftroggelaar door zijn lakei aan de deur zetten... Zooiets verkrop ik — voor later. Maar thans — heb ik geld noodig.
Zoudt gij niet eens de goedheid hebben willen, beste Manuël, aan dien Simons te schrijven, hem te bevestigen dat het heusch waar is dat ik dat geld noodig heb, en of hij het mij zou willen sturen: dat ik de verbintenis aan wil gaan het hem bij ontvangst van mijn prijs, tegen kerstdag dus, terug te sturen, desnoods met interest. Ik vraag hem dat hij mij voor veertien dagen dien dienst bewijzen wil. Want anders weet ik niet waarheen.
— Vergeef me, Manuël, dat ik u met zóoiets lastig val; maar in wie mag ik hier buiten u vertrouwen hebben? en dan, ik ben radeloos, dat kunt ge denken...
Ik stuur dit naar de Bibliotheek. Ik zou niet wenschen dat Nora er last door had. In haar toestand is het maar best dat ze rust hebbe. Hoe stelt zij het thans?..
Maar hoe vindt ge 't gedrag van zoo'n Judas, tegenover iemand waarvan hij vertelt dat hij 't werk hoog schat?
Met al mijn dank, Manuël, en de hoop spoedig een woordje van u te lezen.
Van ganscher harte
Uw
Karel

Annotations

[3] Deze brief is niet bewaard.
[4] Van de Woestijne bedoelt Gerard Schreuders.
[5] Deze brief is niet bewaard.

Register

Naam - persoon

Bom-Aulit, Eleonora (Nora) de (° 1879 - ✝ 1955)

Na een kortstondige relatie met Lode Ontrop huwde ze op 24 augustus 1901 met Emmanuel de Bom. Door haar permanent wankele gezondheid en de hoge mate waarin ze beïnvloed was door de (waan-)ideeën van 'waterdokter' Alwyn van Son, bleef het huwelijk echter 'in alle betekenissen van het woord onvruchtbaar'.

Homeros

Griekse dichter van wie de Ilias en Odysseia tot de meest invloedrijke werken van de wereldliteratuur behoren.

Schreuders, Gérard

Nederlandse uitgever die in 1905 samen met Leo Simons de Wereldbibliotheek (Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur) oprichtte.

Simons, Leo (° 1862 - ✝ 1932)

Joodse Nederlander die werkte als theatercriticus en redacteur van het weekblad Hollandia (1889-1903). Oprichter van de 'Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur', beter bekend als de Wereldbibliotheek (1905). Hij gaf aan vele Vlaamse schrijvers de kans om in zijn fonds te publiceren en was zeer goed bevriend met De Bom. Zie onder meer de studie Oog voor Vlaanderen. Leo Simons en de Vlaamse ontvoogdingsstrijd van Willem van den Steene (Gent, KANTL, 2001).