14 Jan[uari] 07.
Beste Karel,
Uw uitnoodiging om naar de redactiezitting van Zaternamiddag te komen
[1] heb ik te Cappellen, terugkeerende van
Verstraete's begraving, te 3 1/2 gevonden.
[2]
Ik kon dus moeilijk te 4
u15 in Wellington Tavern zijn... Hoewel 't me dien dag bijzonder lastig viel — 2 dagen achter elkaar was ik, wegens courant en wegens bibliotheek, verplicht geweest in de stad te slapen, en ik was er dus op gesteld om nu wat tehuis bij
m'n vrammes te kunnen blijven...
[*] — toch zou ik nog mijn best gedaan hebben om (leêghandig!) in "hulder midden" te verschijnen. Es hat nicht sollen sein!...
[*] En tóch merk ik nu dat het
noodig is. Verwittig me toch wat vroeger in 't vervolg. Ik zal dan komen, als 't me menschen-mooglijk is. Of twijfelen ze aan mijnen goeden wil?
G'hebt gezien, dat ik me in 't kort geweerd heb voor de Rotte.
[3] Dat brachten de dingen zoo meê... en de staat van onze financiën, helaas. Zoo gauw ik u zie, vertel ik u meer over alzulke zaken.
Vanavond verschijnt nu mijn anecdotisch stukje over
"den Dor"[4] (lijk
Claus zegt) — (hij was hier, de goeiert!) — en daar zet ik voorloopig een
van Deysselsche rooie streep onder.
[5] Passons à d'autres exercises!
[6] —
Vanavond lees ik Geertje uit,
[7] en schrijf in eenen asem die "impressie" ofte beoordeeling ten einde...
[8] Andere dingen liggen in mijn kop te wachten, "naar den tijd van uitspreekbaarheid". 'k Voel me wèl op dreef.
'k Moet ook "noodig" naar Faropolis komen,
[9] om uw enthousiasme te deelen of... te controleeren over Pelléas, om de beminde troniën weder te zien, en in jonsten met
uEd[ele] te versaemen...
[10] Dat kan eerder gebeuren, dan
uEd[ele] peinzen kont...
"De wereld is mijn moeder" zei
Hegenscheidt, en aan haar hand laat ik me geerne leiden...
[11]
Wat een viezige onderwerpen moet ik nu nog behandelen. Maar laten we onze nijptang nemen, en met chirurgijns' (serrezijns') objectiviteit onzen weerzin voor de stinkende wonde overwinnen. Het opduiken der smouzen-pretentie die,
[12] langs een zijweg, op "Vlaanderen" de hand wil leggen!.. Zeg niet, dat ik overdrijf: ik ben in principe nog geen antisemiet: ik tracht me zooveel mogelijk van alle apriorisme vrij te houden, en beoordeel de menschen en dingen slechts bij ervaring en na 25 keeren mezelf betast en hertast te hebben, mijn geweten omgeschud en mijn ingewanden gezuiverd te hebben van alles wat op mijn objectiviteit eenigen nadeeligen invloed zou kunnen hebben. Anderen hebben toevallig mijn ervaringen niet opgedaan, hebben niet
"onder hun hand voelen kloppen" (lijk
de Raet ergens zegt)
[13] de drijfveren van zekere woordenkramers. Hewel, ik zeg en ik meen: de smouzen krijgen of willen krijgen in Vlaanderen het ongemotiveerde overwicht, dat zij helaas in Holland, dat door handel- en schraapzucht door-en-door gematerialiseerde Holland, al láng hebben. En, vermits ik daar nu van dóordrongen ben, meen ik, als goed Vlaming, te mogen waarschuwen: die invloed moet geweerd worden, althans herleid tot het onschadelijke.
Vermeylen wil per se
R[udelsheim] doen inviteeren!!!
[14] Ik zou nog verstaan, als
R[udelsheim] een stuk had ingezonden, dus geheel buiten óns om; maar hem
gaan vragen!!
Vous nous faites, seigneur, en nous croquant, beaucoup d'honneur![15] Daar verzet ik me hardnekkig tegen, 't spijt me geweldig, dat ik het zeggen moet, maar liever trek ik me uit Vlaanderen terug. Nu zal misschien d'een of andere zeggen: een persoonlijke kwestie, waar wij niet tusschen kunnen komen... Pardon! 't Gaat verder. Zooals ik u nóg eens geschreven heb: ik ben van geen intrige verveerd,
[*] laat konkelen wat konkelen wil, ik voel me sterk in mijn properheid, en zal op tijd en stond weten af te weren wat mij, sluipend, naar de keel wil bijten... Dát voor 't persoonlijke! Maar nu: "Vlaanderen".
Ik vind het
een veeg teken, dat me véél te denken geeft, als
Vermeylen proprio motu zoo'n voorstel doet.
[*] Of, komt het van
R[udelsheim], "langs het kanaal" van
De Raet? Ik heb groote achting voor 't werk van
de Raet, maar ik ken hem van nabij niet. Hoe 't zij, ik ga op mijn eigen voort, en laat me door géén invloeden bedoen.
Wat beteekent heel dat optreden van menschen lijk , of liever van
R[udelsheim] alleen, in deze kwestie? Die "entente hollando belge", dat giftig bekampen van
Baie en
Hennebicq,
[16] dat rondleuren met dit mode-artikel, het indringen in 't partijbestuur van 't
Alg[emeen Nederlandsch] Verbond, dat redevoeieren te Brussel, Utrecht, Antwerpen, Mechelen etc. heeft uitsluitend
één doel. Het resultaat van al dat gewauwel — wij hebben op 't Congres met oog en oor kunnen vaststellen wat het beteekent — zal
nihil zijn. De drijfveren van
Hennebicq c[um suis] zijn oneerlijk; zijn die van
R[udelsheim] zuiverder? Wat is 't anders dan
reclame voor zijn eigen? Hij wil zijn "doctor-schap" wereld-kundig maken, bij de onnoozele Vlamingen, in 't land der blinden waar de eenoogigen en schelen koning zijn, een specie van autoriteit verwerven om zijn arrivisten-bedoelingen te verwezenlijken. Vandaar al dat gesnork, dat neuswijs geschrijf in de
Vl[aamsche] Gazet (waar hij pas verklaard heeft dat
"wij, Vlamingen" met iedereen willen in een commissie zitten, zelfs met
Hennebicq... aveu dépourvu d'artifice!
[*] — maar merkende dat ze
hem er buiten laten, schiet hij zijn venijn..!) Mijn overtuiging is, en ik zal ze in de
N[ieuwe Rotterdamsche Courant] en elders uitspreken,
[17] dat beide partijen, èn de voorstanders van de Entente, èn de bekampers ervan,
évenveel waard zijn, en dat men ze allemaal naar huis mag zenden met een trommel en een klater, lijk onnoozel' kinderen...
[*] — En
Vermeylen, de scherpzinnige "Kritikus der
Vl[aamsche Beweging]",
[18] die met zijn trompetteke de muren van Jericho deed instorten (nu zou hij wel de muren weer willen omhoog-blazen, maar zijn trompet is schor geworden!), hij
ziet dat niet, hij is
stekeblind!
Zie, Karel, ik schrijf dit aan U, vertrouwelijk, want ik weet, dat Vermeylen mij niet begrijpt: hij zal denken dat ik handel uit vooringenomenheid, en niet dulden wil, dat anderen ook hun woordeke zeggen en er zich boven óp werken — och arme! ik belet aan geen mensch te doen wat hij begaan wil — maar, zoolang ik inderdáád op de gele of blauwe kaft van Vlaanderen figureer, wil ik niet medewerken om in ons land baan te ruimen voor ordinair, laagsoortig arrivisme. Ik neem onmiddellijk mijn ontslag, als het tóch gebeurt. Maar dan wil ik eerst dat Streuvels en Prosper mijn motieven vernemen. En daar zal ik dan wel voor zorgen...
Geloof nu geen oogenblik, dat ik bóós ben. Geen kwestie van. Ik zie klaar, ik voel het, en ik zeg wat ik voel. Aan de heeren nu te overwegen. En "van "heeren" gesproken", ik zal vast naar de volgende zitting komen, en
niet met ledige handen, maak er staat op. Maar vóor dien tijd kom ik naar Brussel om u en
Mariette en
Paul goêndag te zeggen, en, zoo mogelijk, samen naar
Pelléas te gaan, waar ge me op verlekkerd hebt...
[19]
Verdekke, wat een gekriebel! En dat al voor zoo'n vodderij! Ik ben haast beschaamd daar mijn tijd, inkt, papier en goede stemming aan te besteden. 't Is zonde! —
Gaat gij de Wandelende Jood bespreken? Ik ga hem nu serieus lezen.
[20]
Blijft de
Boeken-zaak.
[21] Lastig, inderdaad. Die verzen stuurde hij me, ongevraagd ja. Ik lig er niet in aanbidding voor gebogen. Ze zijn wat stroef, maar, bij diep laten bezinken, steekt er een meer dan
"intellectueel-gevoel" in; een, weliswaar, tot redeneering-willen-herleiden,
maar gelukkig niet-kunnen, van een sterke aandoening. In dat stelselmatige beschrijven der vijf zinnen, ligt de schaamte van den man, den kieschen dichter, die niet bekennen durft dat dit hem geïnspireerd is door... het krankzinnig worden van zijn vrouw... Ik zou die verzen
niet weigeren. Vraag eens aan
Prosper wat hij ervan denkt. Zeker,
meesterlijk zijn ze niet, en we moeten
Boeken ànders behandelen dan een Vlaamsch medewerker, maar... waarom zoo dogmatisch optreden?.. Wat zal het aan den loop van maan en sterren veranderen, dat die verzen opgenomen worden?.. Eén mensch althans zal er door gelukkig zijn, en niemand ongelukkig!!!...
[22] Nog eens,
ik stem er-voor, dat ze opgenomen worden. — Aan
Boeken heb ik nog niets geschreven, alleen op zijn
voorafgaande vraag of hij ze zenden mocht:
"ja, zend maar op, ik zal ze aan de vrienden sturen, en ik meen wel dat het in orde zal zijn". Maar
ik heb niemand verbonden: men
mág ze weigeren, en
Boeken is een eenvoudige goede jongen genoeg om dat desnoods, zonder wrok, te begrijpen...
Hoe dit op zijn beste schikken? Ik reken op uw talent als kiesche secretaris, "schrijver van Vlaanderens gejeimen"...
Is het dat ik weinig te Brussel kom...? Evenals
Streuvels me onlangs schreef, ik voel me meer en meer vervreemden van dit tijdschrift...
[23] Maar ik heb het nog bij
Str[euvels] verdedigd. Ik kom dus eerlang over, en hoop dan met klaarder en welgezinder gedachten naar huis te gaan — want, wordt het niet beter, dan voel ik wan-lusten in mij opkomen, die ik voorloopig onderdruk...
— Nora stelt het nu weer veel beter. De influenza heeft haar een tijd spel geleverd, maar de gevolgen waren gelukkig niet erg. Toch is dit winterseizoen altijd te vreezen. Maar de lente en de zomer komen toch terug, hé? Groet Mariette (en u zelf) met handen van ons beiden, en zegen, zegen Pauleke van Nora en van
uw
Manuel
Annotations
[2] Theodoor Verstraete was op 8 januari 1907 gestorven.
[*] 'Es hat nicht sollen sein': het heeft niet mogen zijn.
[3] Tussen 1 en 14 januari 1907 verschenen van De Bom wel zes bijdragen in de
NRC.
[4] De Bom publiceerde in januari 1907 drie artikelen over
Theodoor Verstraete in de
NRC, naar aanleiding van diens overlijden: 'Theodoor Verstraete †' (10 januari), 'Theodoor Verstraete's begrafenis' (15 januari) en 'Verstraete' (17 januari).
[5] Het is onduidelijk waarom De Bom een rode streep met
Lodewijk van Deyssel associeert.
[6] 'Passons à d'autres exercises': laat ons tot andere oefeningen overgaan; laten we ons met moeilijker zaken bezig houden.
[7] Johan de Meester,
Geertje (1905, verschenen in twee delen).
[8] 'Leven en Kunst. Roman-literatuur' (over
Johan de Meesters
Geertje), verschenen in mei 1907, zou Emmanuel de Boms laatste bijdrage in
Vlaanderen zijn.
[9] 'Faropolis': De Bom bedoelt Brussel. Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar 'faro', een zwaar zoetachtig Brussels mengbier.
[10] 'Pelléas': zie
brief 223, noot 7.
'In jonsten versaemen': verwijzing naar het blazoen van de Antwerpse rederijkerskamer De Violieren,
'Uyt jonsten versaemt' (uit plezier samengekomen). Van de Woestijne bedoelt dus dat hij met plezier in De Boms gezelschap zal verkeren.
[11] Het citaat van
Hegenscheidt komt uit diens programmatische tekst in de eerste jaargang van
Van Nu en Straks, 'Rythmus' (jrg. 1, nr. VIII/X, p. 12-19):
'De storm is overgegaan. Ik sta weer aan 't strand, en 'k ga veilig en opgetogen de wereld in, want de wereld is mijne moeder en ik haar geliefkoosd kind, en alle menschen zijn mijne broeders.' [12] 'Smouzen': scheldnaam voor joden. Zowel
Leo Simons als
Marten Rudelsheim hadden een joodse achtergrond.
[13] Van de Woestijne bedoelt
Lodewijk de Raet. Het citaat werd niet teruggevonden.
[15] 'Vous nous faites, seigneur, en nous croquant, beaucoup d'honneur!': U doet ons, heer, door ons op te peuzelen, veel eer. De Bom corrigeerde in het kopieboek met potlood het oorspronkelijke woord 'bien' in 'beaucoup'. Zulke correcties (die in het origineel dus niet zijn aangebracht) zijn zeldzaam. De uitdrukking verwijst naar
Jean de la Fontaine, 'Les animaux malades de la peste':
'[...] Vous leur fîtes Seigneur / En les croquant beaucoup d'honneur'.
[*] 'Verveerd': bevreesd.
[*] 'Proprio motu': uit eigen beweging.
[16] Eugène Baie en
Léon Hennebicq waren voorstanders van een 'entente hollando-belge' op militair en economisch vlak. Dat hadden ze ook verdedigd tijdens een vergadering van de 'Fédération des avocats' in juli 1906 (zie Van de Woestijnes artikel daarover in de
NRC van 21 juli 1906). Tijdens het 29ste Taal- en Letterkundig Congres in Brussel had
Marten Rudelsheim de theorieën van
Baie en
Hennebicq uiteengezet. Van de Woestijne liet zich in de
NRC meermaals laatdunkend uit over het idee van een 'entente'.
[*] 'Aveu dépourvu d'artifice': (letterlijk) een bekentenis, ontdaan van kunstgrepen. Een eerlijke, boude bewering.
[17] De Bom heeft zich niet aan dit voornemen gehouden.
[*] 'Klater': rammelaar, ratel. Waarschijnlijk verwijst De Bom hiermee naar het oude volksfeest van de dag van de Onnozele (= onschuldige) Kinderen, dat jaarlijks op 28 december werd gevierd. Kinderen trokken toen — vaak verkleed in kleren van volwassenen — door de stad in een luidruchtige processie. Ze herdachten de bijbelse moord op de één- en tweejarige kinderen uit Bethlehem, die in opdracht van koning Herodes waren vermoord, met de bedoeling om ook Jezus te doden.
[18] August Vermeylen schreef een van zijn bekendste essays, 'Kritiek der Vlaamsche Beweging', in 1895. De eerste publicatie (in
Van Nu en Straks, N.R., jrg. 1, nr. 1, p. 1-34), dateert van een jaar later, maar afzonderlijk werd het pas in 1905 uitgegeven.
[20] Deze zin is zeer moeilijk leesbaar. Evenmin als Van de Woestijne heeft De Bom
August Vermeylens werk
De wandelende jood (1906) gerecenseerd.
[22] De woorden
'en niemand ongelukkig' waren aanvankelijk onderstreept. De Bom heeft geprobeerd om die streep te wissen.
[23] Op 23 december 1906 schreef
Streuvels aan De Bom:
'Ik word al meer en meer vervreemd aan dat tijdschrift. [...] Waar is de gouden tijd van 'VN & Straks'?' De brief wordt bewaard in het Letterenhuis (S935/B 60960/353-354).