<Resultaat 1200 van 1419

>

Manuël.
Ik heb de Boeken-zaak met Teirlinck in orde gebracht.[1] Hij zegt ja. Ik heb onmiddellijk ook aan Vermeylen geschreven. Morgen zal ik antwoord hebben. De verzen zullen dus nog in de Februari-afl[evering] verschijnen, denk ik, tenzij Vermeylen de beest speelde...[2]
Bravo voor uw stuk over dela Montagne.[3] Het is prachtig, ik weet het, daar ik er met d[e la Montagne] over sprak. Ik ga hem tegenwoordig tweemaal per week op zijn bureel... beletten te werken. Hij schijnt het niet kwalijk te nemen, en ik ga er gaarne heen, want het is er, o.a., lekker-warm en er is er een beleefd huissier.
Hij (niet de huissier, maar de chefdebro)[*] — hield mij op de hoogte van wat met Prosper gebeurd is. Dat zal alles nog goed worden. 't Verblijf te Bonn: uitmuntend.[4] Ik wilde wel dat ik er hem mocht gaan vervoegen. Want aan mijn brieven in de Rotte hebt ge wel kunnen merken dat het in mijn bovenkamer ook niet zoo heel solied is.[5]
"Crâne, pauvre Crâne,
Ne sens-tu la folie qui plane?'

vraagt Laforgue beleefd...[6]
Maar alle moppen op een stokkie: ziehier wat ik ongeveer aan Vermeylen over Prosper geschreven heb, nadat hij er me over had geraadpleegd. Keert Prosper gezond terug, nauwelijks ziet hij zijn madam of 't spel is weêr op den wagen. Dat moeten we natuurlijk zien te beletten. Ziehier wat ik bedacht heb. Zijne vrouw heeft hem willekeurig, zonder voorafgaand onderzoek, als gek doen interneeren. Nu is de vraag: zou dit geen reden zijn tot echtscheiding? Als Prosper-zelf de echtscheiding aan kan vragen, vervalt ook de lastige geldkwestie. Zelf-aanvragend, zou hij aan zijn vrouw geen ondersteuningspensioen te betalen hebben, temeer dat zij als onderwijzeres voorzien kan in haar onderhoud. Als dit nu werkelijk eene geldige reden tot echtbreuk was, zouden wij het kunnen bewerken dat, tegen dat Prosper weêr geestelijk-sterk genoeg is, hij niets meer te doen heeft dan zijne handteekening onder de aanvraag te zetten. Dat zou hem van een boel beslommeringen verlossen, en eindelijk geheel vrijmaken.
— Zoudt ge over de kwestie niet eens een advokaat, Louis Franck b.v., kunnen onderhooren? Ik ken, helaas, niemand hier... — Ik zou zoo gelukkig zijn, indien ik er kon toe bijdragen Prosper van die elleveeg te verlossen! —
Gij wenscht me veel chance in mijn streven. Bedoelt ge die plaats van hulpbibliothecaris in de Kamer, die ik aanvraag?[7] (hoe loopen onze banen evenwijdig, o Broeder!) — Arme Prosper, zonder hem zou ik daar nooit aan hebben gedacht. Ik had zelfs weinig lust, die aanvraag te doen; want ik merkte wel dat de bedoeling was: mij uit de Rotte te trekken, en me aldus voor de katholieke partije te behouden. En dat op een oogenblik dat ik dat Rot-werk ging beschouwen als de aangenaamste ontspanning, als een echte veiligheidsklep die me verloste van slechte droomen als de hersens te zeer gespannen staan; op 't oogenblik dat de congratulaties erover op mijn hersenpan regenen als zoete hagelsteenen; op 't oogenblik eindelijk dat ik juist als katholiek verruim, en mij een confrater ga gevoelen (een klein confraterken wel is waar) van Barbey d'Aurevilly, dien genialen journalist.[8] Een katholiek als Woeste?[9] Merci bien! Ik ben een betere!... Ik zeg nu niet dat Prosper bedoelde, van mij een partij-klerikaal te maken; maar dat krantenwerk stond hem tegen; en ik weet dat anderen hem daar in hebben opgemaakt, menschen die niet begrijpen dat, jong als ik ben, ik veel mag aangaan zonder iets van mijn diep-eigene persoonlijkheid te verliezen. Ik heb nog al den tijd om te sparen...
Daarom juist zou ik ongaarne aan de Rotte vaarwel zeggen: een ouwe goeïe tante die me opslag belooft; daarom ook zou ik ongaarne die plaats aanvaarden, die waarschijnlijk het mandat impératif zou meêbrengen:[*] uw ontslag geven als correspondent.
Daartegen is er echter een schoone jaarwedde, en pensioen voor de rheumatieke jaren en de luiheid mijner kinderen... Bref, Prosper heeft zóo gehandeld — nog een paar dagen vóor zijn opsluiting liep hij voor mij bij invloedrijke mannen —, dat ik kans schijn te hebben, benoemd te worden. Ik, intusschen, blijf zonder de minste hoop, hoe dankbaar ook voor wie me wilden helpen. Ik ben zulke onafhankelijke ziel, zulke grillige natuur, dat ik voor niets anders deug dan voor eenige literaire sotternije. Wat er dus gebeure: het zal noch een desillusie noch een uitbundige vreugde zijn. Ik zal het aanvaarden met de woorden van Christus: "Ik ben onder u als een die dient."[10] En intusschen begin ik aan een tragedie: "Deïaneira", waar ik vol van ben...[11]
Waarmede ik Nora allerhovelijkst groet, en verblijve, o Manuël —
Uw verkleefden
Karel v.d W.

Annotations

[2] Zie brief 223, noot 2. Uit een brief van De Bom aan Vermeylen van 22 januari 1907 blijkt dat Vermeylen zich inderdaad tegen de publicatie van de gedichten kantte.
[3] Van de Woestijne bedoelt De Boms artikel 'Victor dela Montagne', dat verscheen in Vlaanderen, jaargang 5, nr. 3 (maart 1907, p. 108-115).
[*] 'Huissier' (Fr.): bode. 'Chefdebro': chef de bureau (Victor dela Montagne).
[4] Prosper van Langendonck was tijdelijk geïnterneerd in een instelling in Bonn.
[5] Van de Woestijne publiceerde op 19 januari een komisch verslag over het zesde 'Salon de l'automobile'. In die tekst nam hij zich voor om nog een tijdje voetganger te blijven, 'al was het maar om 't gewaagde en gevaarlijke' van het rijden met een auto.
[6] Het correcte citaat luidt: 'Crâne, / Riche crâne, / Entends-tu la Folie qui plane?' Deze verzen komen uit het gedicht 'Complainte du pauvre jeune homme', uit de bundel Complaintes (1885) van Jules Laforgue (1860-1887).
[7] Prosper van Langendonck, katholiek in hart en nieren, heeft aan Van de Woestijne kennelijk beloofd dat hij voor hem een vaste baan zou proberen te versieren in de Kamer, met de bedoeling om hem bij de liberale NRC weg te kapen.
[8] Jules Barbey d'Aurévilly schreef onder meer voor Le Nouvelliste en Revue du monde Catholique.
[9] Van de Woestijne bedoelt Charles Woeste.
[*] 'Mandat impératif': dwingend mandaat. In de politiek van het Ancien Régime slaat deze term op de opdracht die de kiezers aan hun afgevaardigden gaven, om in vooraf besproken kwesties te stemmen volgens vastgestelde richtlijnen.
[10] Lucas 22,27: 'Want wie is meerder, die aanzit, of die dient? Is het niet die aanzit? Maar Ik ben in het midden van u, als een die dient'.
[11] Deianeira was de vrouw van Heracles. In zijn correspondentie met Van Dishoeck vermeldt Van de Woestijne al op 26 november 1904 dat hij weldra aan 'een drama' zou beginnen. Een maand later noemt hij het bij naam: 'Dejaneira'. Hij heeft het treurspel nooit voltooid. Zie ook de Brieven aan Lode Ontrop, p. 163.

Register

Naam - persoon

Barbey d' Aurevilly, Jules (° 1808 - ✝ 1889)

Franse dandyeske schrijver.

Boeken, Hein Jan (° 1861 - ✝ 1933)

Nederlandse dichter. Trouwe vriend van Willem Kloos en redacteur van De Nieuwe Gids.

Bom-Aulit, Eleonora (Nora) de (° 1879 - ✝ 1955)

Na een kortstondige relatie met Lode Ontrop huwde ze op 24 augustus 1901 met Emmanuel de Bom. Door haar permanent wankele gezondheid en de hoge mate waarin ze beïnvloed was door de (waan-)ideeën van 'waterdokter' Alwyn van Son, bleef het huwelijk echter 'in alle betekenissen van het woord onvruchtbaar'.

Dishoeck, Cornelis Anthony Jacobus van (° 1863 - ✝ 1931)

Nederlandse uitgever die niet alleen het tijdschrift Vlaanderen, maar ook tien boeken van Van de Woestijne heeft uitgegeven. Ze maakten in augustus 1899 kennis met elkaar tijdens het 25ste Taal- en Letterkundig Congres. Hun correspondentie werd in 1997 door Leo Jansen en Jan Robert uitgegeven onder de titel 'Altijd maar bijeenblijven'. Brieven aan C.A.J. van Dishoeck, 1903-1929.

Franck, Louis (° 1868 - ✝ 1937)

Na een academisch ambt en een baan als advocaat begon hij in 1906 een bloeiende politieke carrière als liberale volksvertegenwoordiger voor Antwerpen. Franck voerde de verdediging van Emmanuel de Bom in 1895, nadat hij Nederlands had gesproken tijdens de zondagsoefeningen van de burgerwacht. Zijn vurige pleidooi leidde tot de vernederlandsing van de burgerwacht.

Laforgue, Jules (° 1860 - ✝ 1887)

Franse decadentistische dichter. Zijn poëzie bevat zowel elementen van het impressionisme als van het symbolisme.

Langendonck, Prosper van (° 1862 - ✝ 1920)

Medestichter van Van Nu en Straks die jarenlang als ambtenaar in Brussel heeft gewerkt. In de redactie van dat tijdschrift was hij de enige katholieke redacteur. Hij was ook ouder dan de anderen. Daardoor fungeerde hij min of meer als hun mentor. Als overgangsfiguur stimuleerde hij hun literaire vernieuwingsdrang, maar vestigde hij ook hun aandacht op het grote talent van enkele voorgangers, zoals Guido Gezelle. Hij publiceerde slechts één bundel romantische gedichten, Verzen (1900). De Bom en vooral Van de Woestijne koesterden een grote bewondering voor hem. Die bewondering nam niet af, ook niet toen Van Langendonck steeds heviger verschijnselen van (erfelijke) schizofrenie begon te vertonen.

Montagne, Victor dela (° 1854 - ✝ 1915)

Bibliofiel, dichter en vriend van Emmanuel de Bom, die in 1907 zijn twee dichtbundels heeft heruitgegeven. Medestichter van het Tijdschrift voor Boek- en bibliotheekwezen. Hij vervulde verscheidene functies binnen het Ministerie van Justitie, waarvan hij uiteindelijk directeur werd.

Teirlinck, Herman (° 1879 - ✝ 1967)

Auteur van romans, poëzie en theater. Heeft zowel aan Van Nu en Straks, Vlaanderen als aan het Nieuw Vlaams Tijdschrift meegewerkt, waardoor hij als het ware een halve eeuw de literatuur en de geest van de Van Nu en Straks'ers heeft voortgezet. Samen met Van de Woestijne publiceerde hij in 1928 de brievenroman De leemen torens.

Vermeylen, August (° 1872 - ✝ 1945)

Aanvankelijk sterk anarchistisch geïnspireerde en non-conformistische schrijver die het vooral moest hebben van zijn essays. Tot zijn voornaamste bijdragen aan Van Nu en Straks (waarvan hij in een aantal opzichten de geestelijke leider was) behoren behalve zijn literaire kronieken ook zijn opstellen Kritiek der Vlaamsche Beweging en Kunst in de vrije gemeenschap. Van de Woestijne had een ambigue relatie met hem. Hij noemde Vermeylen in een brief aan Lode Ontrop een 'groot dilettant, die zich veel vergist maar toch steeds verstandelijk-interessant blijft'. Vermeylen wordt vaak verweten dat hij zich na de eeuwwisseling steeds meer conformeerde. Na de Eerste Wereldoorlog koos hij voor een carrière in de politiek en werd hij een boegbeeld van de socialisten.

Woeste, Charles (° 1837 - ✝ 1922)

Politicus die tussen 1874 en het jaar van zijn dood als lid van de Katholieke Partij voor het arrondissement Aalst in de Kamer zetelde. Hij stond symbool voor de conservatieve Franssprekende aristocratie, die streed tegen elke vorm van vernederlandsing in Vlaanderen en tegen de democratisering van het kiesrecht.

Titel - krant/tijdschrift