Manuel, reyn maeksele!
[1]
Uw brief, met de perspectieven die hij opent, heeft me zoo vervuld met jolijt, dat ik drie dagen noodig heb gehad om te bekomen.
[2] Nu ben ik weêr op mijn pas; dank u. En schrijve u.
Gij komt dus,
het is afgesproken, op Zondag, 4 Juli, naar Sinte Martens Laethem (nog altijd: aan de Leie), waar de schrijver van "Adonis" (
"Adonus", zegt onzen
Paul), ter plaats der opvoering, zijn lyrico-dramatisch gedicht met gloed aan de dames en heeren speelsters en spelers uitgalmen zal.
[3] In dat zelfde dorp treft ge hoogst-vermoedelijk ook
Mariette en kroost aan, daar we van plan zijn hier op 1 Juli af te reizen en ons tot
na de vertooning (vermoedelijk op
8 Augustus) te Laethem te vestigen, wel te verstaan als dat varken van een
Minister dirigabel mij 't geld van de subsidie zendt, die hij mij wel toegekend, maar nog niet uitbetaald heeft, het zwijn!...
[*]
Ik dring nogmaals aan, dat ge op 4 Juli komen zoudt, en heb daar zelfs geldige en geldelijke redenen voor.
Johan de Meester, — voortplanter, onder ons gezeid, van het huis Oranje-Nassau — maakt ijverig propaganda voor "Adonis." Niet alleen eischte hij hem op voor "De(n) Gids",
[4] maar hij heeft bij
Van Hall aangedrongen, dat hij naar Laethem en de vertooning gaan zou, als theatraal verslaggever van voornoemd tijdschrift.
[5] Nu wilde hij van mij een berichtje hebben in de
N[ieuwe Rotterdamsche Courant], over 't stuk, over Laethem en hoe men er aanlandt, over de vertolkende vereeniging, over... van alles en nog wat.
[6] Hij voorziet dat er
nog Hollandsche vrienden gaan zullen! Van nu af aan staat vast dat
Royaards er ook zal zijn; en ik hoor dat Prof. Dr.
Kalff ook wel overkomen kon. Tevens vroeg
Johan, of
gij verslag gaaft over de vertooning... — Nu is het, gij zult het begrijpen, onmogelijk dat
ik bewust berichtje schrijven zou; ik ben wel een journalist, maar — nieuwsgierigheid wekken voor mijn eigen gewrocht in mijn
Nijgh-en blad (mooi, zoo'n calembour!):
[*] dat gaat mijn aangeboren kieschheid te boven. En daarom, Manuël, doe ik een beroep: 1
º op uw vriendschap, 2
º op uw collegiale dienstvaardigheid, 3
º op uw voorstellingstalent, en noodig u uit, de voorlezing van mijnen Donus bij te wonen.
In de courant zijn ze al verwittigd: ik heb gisteren aan
den Hollandschen Lemaître in dien zin geschreven.
[7] Zoodat ge geldelijk vergoedt wordt om de reis- en verblijfmoeite.
[8] En voorwaar, ik zeg het u: een dagje aan de Leie, daar moet ge niet misprijzend op spuwen...
"Adonis" is zoo goed als klaar. Wat het, dramatisch, "doen" zal, weet ik niet, en geef me niet eens de moeite, er mijn pollevieën aan te vegen.
[*] Maar als gedicht durf ik het
goed noemen. En indruk maakt het zeker, al was het maar om het vreemde ervan.
Waarmede ik met den zoetsten glimlach sta te groeten, aan Nora’s en Uw adres, terwijl Mariëtte en Paul niet ten achteren willen blijven, en hun best doen, mijn glimlach, zoo dit kon, bij 't groeten nog te overtreffen. En waarlijk, zij slagen er bijna in!...
Uw
Karel Van de Woestyne
Dinsdag kom ik naar
't schoon koppel (ofte belle-paire) heur kweekkot,
[9] en zeg u zoo tegen den middag op uwen berô bonjoer
Als Royaards mij 't opvoeringsrecht voor Holland afkoopen wil, mag hij! Wij spreken daar Dinsdag over.
Annotations
[2] De brief is niet bewaard.
[3] Op 4 juli 1909 zou Van de Woestijne in Sint-Martens-Latem zijn eigen
Adonis voorlezen, maar dat is uiteindelijk niet doorgegaan. Zie
brief 288.
[*] 'Dirigabel' (dirigeable): dirigeerbaar. Van de Woestijne vindt de betrokken minister een marionet. Hoogstwaarschijnlijk gaat het om
Edouard Descamps-David, die op dat moment minister van Kunsten en Wetenschappen was.
[4] Johan de Meester was redacteur van
De gids.
Adonis is niet in het tijdschrift verschenen.
[5] Aangezien de voordracht van
Adonis niet is doorgegaan, heeft
De Meester er uiteraard ook geen stuk over geschreven.
J.N. van Hall was ten tijde van deze brief redactiesecretaris van
De gids.
[6] Van de Woestijne heeft nooit een dergelijke tekst gepubliceerd.
[*] 'Calembour': woordspeling. Hier verwijst het naar
'mijn Nijgh-en blad': mijn eigen blad, de
NRC, waaraan ook
Nijgh meewerkt).
[7] 'Den Hollandschen Lemaître':
Johan de Meester.
[8] Aangezien de voordracht van
Adonis niet is doorgegaan, heeft De Bom er uiteraard ook geen tekst over geschreven.
[9] Met het
'kweek-kot' van
Marie-Elisabeth Belpaire wordt het 'Institut Supérieur pour Jeunes Filles' bedoeld, een katholieke meisjesschool in de Antwerpse Jozef De Bomstraat, waarvan
Belpaire het bestuur in handen had. Van de Woestijne moest daar zijn omdat hij was aangeworven om er nu en dan enkele uren les te geven over letterkunde. Hij heeft het baantje wellicht aanvaard omstreeks april 1909. Op 31 januari 1911 nam hij ontslag. Zie ook zijn
Brieven aan Lode Ontrop, p. 184.