<Resultaat 1355 van 1419

>

1921
6, Wellingtonstraat,
Oostende.
Aan den heer en mevrouw
Emm. de Bom
Huyze ten Heuvel,
te
Calmpthout
prov[incie] Antwerpen.
 
Waarde Vrienden,
Een nieuwjaarsbrief: ik wensch u al wat u gelukkig kan maken, herstel van hetgene waarin gij u gekrenkt hebt gevoeld, voortzetting van hetgeen waarin gij u gelukkig acht; ik wensch u levensmoed en levensvreugde; ik wensch u vrede en betrouwen; en ik wensch het u met al de oprechtheid van een arm die de wind zeven weken geleden ontwricht heeft, die stilaan beter wordt, maar mij nog altijd veel pijn doet.
Die arm zou mij eerder leiden tot oudejaarsavondoverpeinzingen: een letterkundig genre dat in het teeken van het pessimisme pleegt te staan. Maar het is het oogenblik niet om een droevig gezicht te zetten, omdat ik u verzekeringen kan geven die misschien ook u verblijden. Gij moet weten, Manuel — en weêr zeg ik het u met de oprechtheid van den ontwrichten arm, — dat mijne gevoelens tegenover u op 31 December 1921 dezelfde zijn als op 4 Augustus 1914; dat ik u zekeren tijd ongelijk heb kunnen geven om zaken van het hoofd, maar niet van het hart; dat het mij spijt bij u hieromtrent verkeerde opvattingen te hebben gewekt, omdat het sop waarlijk de kool niet waard is, en ik geen vriend wil missen om wat miserabele politiek[.] Slechts onder den oorlog heb ik eene politieke houding aangenomen, deze die mij de eerlijkste voorkwam; na de oorlog ben ik weêr gaan inzien dat alle politiek den treffelijksten mensch tot een schurk kan maken, dat zij de edelste ziel soms dwingt tot vuigheid. Ik heb de politiek voortaan uitgesloten: nooit zult ge van mij hooren dat ik senator ben geworden, als... laat ons zeggen, Victor Hugo.[1] Het is niet voor niets, beste vriend, dat ik een jaar lang in het kabinet van een minister heb gewrocht.[2] Thans heb ik den kring der wereld zoo nauw mogelijk om mij heen getrokken: mijne vrouw, mijne kinderen, dezen die mijne vrienden willen zijn. Zóó ben ik zeker van mijn horizont; onaangename verrassingen zijn uitgesloten, en speelt men zijn rol voor een beperkt publiek, men weet dat het niet is in deze of gene "ccomedy of errors".
Zeg niet dat ik aldus ophou, een nuttig mensch te zijn: ik ken mijn plicht, dien ik tracht te vervullen; en dan, ik behoor tot de nuttigste gemeenschap die bestaat: die der dichters. Het zijn twee dingen die in mij den levenszin wakker houden. Mariette helpt mij daarin met haar levensmoed die onverzwakt is; en mijne kinderen geven mij daarbij heel wat vreugde: Paul die flink studeert — hij staat aan het hoofd van zijn klas — en mij hopen laat dat hij eens zijn zal een humanist zooals wij er hadden in de 16e eeuw: het soort menschen dat mij het liefst is (wat zijn wij barbaren geworden!), en onze lieve, zoo schrandere en zoo gevoelige Lily die — hierin durf ik mijn egoïsme bekennen — twintig jaar oud zal zijn als ik er zestig ben: het grootste geluk dat een mensch kan hebben, of althans hopen. En verder....
Maar ziet ge wel dat het oudejaarsavond-mijmeringen worden, in den zin van Haezebroek en van Willem Kloos![3] Zoo ik mij heb laten gaan, dan is het waarschijnlijk uit de behoefte, u, na zooveel jaren, te zeggen hoe het gaat met ons. Voor 't oogenblik schuilen wij in drie kleine Oostendsche kamers:[4] ook die kring is wat eng, maar te dichter bevolkt met de maat geluk die ons is toegedeeld. Wij zijn hier gekomen ten behoeve van de kinders. Paul was, anderhalf jaar geleden, ineens zóo gaan groeien — ruim twintig centimeter in minder dan een jaar — dat zijn hart ziek werd en hij zijne studies moest onderbreken. De zeelucht zou hem goed doen, en ook aan Lily, die wel gezond was, maar het beter zou hebben gehad aan zee dan in stad. Want met een terugkeer naar stad waren wij bedreigd: onze huisbaas wilde ons aan de deur zetten omdat wij niet wilden toegeven aan onrechtmatige eischen aangaande huur. Wij hebben een drukken zomer gehad — geen halven dag zonder bezoek —, en hebben nu een nijdigen winter. Toch zijn wij tevreden, niettegenstaande den ontwrichten arm (waar ik verder over zwijg).
Volgenden zomer keeren wij vermoedelijk naar... onzen oorsprong terug. Vat dit niet theologisch op: het wil alleen zeggen dat wij weer naar Gent gaan wonen, waar wij elkander het eerst ontmoetten, drie en twintig jaar geleden.[5] Wij hebben een huis in het zicht, dicht bij de stad, en op den weg naar Laethem, waar gij mij twintig jaar geleden alleen, en vijftien jaar geleden met Nora bezoeken kwaamt. Het leven is een eeuwig herbeginnen: wij zijn aan onzen tweede cyclus toe.
Die terugkeer naar Gent is voor mij zoo goed als een noodzakelijkheid; in elk geval zal hij mij grooter gemak geven. Mijn werkkring immers ligt in Gent, en over-en-weêr reizen is soms lastig voor iemand die als ik veel aan rheumatiek lijdt. Mijne bezigheid aan de Universiteit geeft mij veel genoegen. Hij dwingt mij tot een geestelijke inspanning die eene aangename verrijking is. Aan mijne studenten heb ik veel vreugd; zij hebben mij dikwijls blijk gegeven van eene groote gehechtheid. Ik had niet durven hopen dat het professoraat zóó goed zou meêgevallen zijn. Die groote jongens met hun frisschen geest, waaronder een paar zéér intelligent zijn, geven mij telkens de illusie dat ik nog niet oud word; ik, van mijn kant, doe mijn best hun vertrouwen te verdienen, en zoo weinig mogelijk vervelend te zijn. — Vergeef mij dat ik hierover uitwijd: mijn werk maakt mij gelukkig, hetgeen op het ministerie niet altijd het geval was.
Ik voeg eraan toe dat wij ons verheugen in het bezit van eene meid, en wij verhopen van u hetzelfde. Onze meid is 37 jaar oud en heeft een galachtig karakter, maar dat is nog beter dan afwezigheid. Hetgeen Mariette belet, nu en dan, haar aan de deur te smijten — Want zij is al zes jaar bij ons, hetgeen, bij meiden, eene reden is, om de galachtigheid meer en meer te luchten, — als ik mij aldus uitdrukken mag. De experimenteele psychologie leert ons, dat wij eene meid nooit meer dan zes maand moesten houden: in de eerste week reeds der zevende maand beginnen zij hunne ondeugden te openbaren, hetgeen tot huiselijke wrijving aanleiding geeft. Gij zegt mij, mevrouw, dat de experimenteele psychologie hierin de belangen van eene goede huishouding uit het oog verliest. Doch, waarom is Karlien er, uit eigen beweging nogal, vandoor gegaan?[6] Omdat ze drie jaar bij u was. De onze is sedert zes jaar bij ons. Daarom zullen wij er moeten voor zorgen, ze zoo spoedig mogelijk aan de deur te zetten, namelijk zoodra wij eene andere in het zicht hebben: anders verlaat ze ons eveneens, en met dubbelen willekeur.
Ik kom stilaan in Nieuwjaarsstemming. Het brengt mij tot den aanvang van mijn brief terug, waarin ik u feitelijk zei alles wat ik u voor heden bedoelde te zeggen. En dan, mijn arm wordt een beetje moe.
Waarmede ik teeken, in naam van vrouw en kroost, mitsgaders in den mijne,
als
Uw steeds verkleefden
Karel van de Woestyne

Annotations

[1] Na een lange periode van (deels vrijwillige) verbanning, werd Victor Hugo in 1876 verkozen tot senator. Hij was op dat moment al 74 jaar. Van de Woestijne alludeert hier echter (ook) op August Vermeylen, die in 1921 door de socialistische partij gecoöpteerd werd voor de senaat. Vermeylen zou tot zijn dood in 1945 blijven zetelen in de senaat, waarvan hij in 1938 ook vice-voorzitter werd.
[2] Van de Woestijne bedoelt de acht maanden dat hij als kabinetssecretaris van Jules Destrée werkte (zie brief 376, noot 1).
[3] Waarom Van de Woestijne Willem Kloos en J.P. Hasebroek met oudejaarsavond associeert, is niet duidelijk.
[4] Ze verbleven in Oostende, Wellingtonstraat 6. Zie brief 377, noot 1.
[5] Van de Woestijne vergist zich (opnieuw) wat betreft zijn eerste ontmoeting met De Bom: in 1921 was dat al 26 jaar geleden.
[6] Meer gegevens over deze Karlien zijn niet teruggevonden, maar kennelijk was zij de meid van de familie De Bom.

Register

Naam - persoon

Bom-Aulit, Eleonora (Nora) de (° 1879 - ✝ 1955)

Na een kortstondige relatie met Lode Ontrop huwde ze op 24 augustus 1901 met Emmanuel de Bom. Door haar permanent wankele gezondheid en de hoge mate waarin ze beïnvloed was door de (waan-)ideeën van 'waterdokter' Alwyn van Son, bleef het huwelijk echter 'in alle betekenissen van het woord onvruchtbaar'.

Destrée, Jules (° 1863 - ✝ 1936)

Waalse socialistische politicus, advocaat en schrijver. Hij was een belangrijke spilfiguur in de Waalse Beweging. Toen hij in 1919 Minister van Kunsten en Wetenschappen werd, was Van de Woestijne gedurende ruim acht maanden (tot en met 31 augustus 1920) zijn kabinetssecretaris.

Hasebroek, Johannes Petrus (° 1812 - ✝ 1896)

Nederlandse schrijver, dichter, theoloog en predikant. Hij werkte voornamelijk in de jaren na 1830 mee aan De Gids, het tijdschrift van zijn toenmalige vriend E.J. Potgieter, met wie het later echter tot een breuk zou komen.

Hugo, Victor (° 1802 - ✝ 1885)

Franse schrijver, essayist en staatsman. Hij schreef zowel romans, poëzie als theater. Zijn werk (met o.a. Les misérables (1862)) wordt tot de romantiek gerekend.

Kloos, Willem (° 1859 - ✝ 1938)

Invloedrijke Nederlandse dichter en criticus. Medeoprichter van de literaire vereniging Flanor (1881). Medestichter en redactiesecretaris van De Nieuwe Gids (1885), waarin hij enkele klassiek geworden sonnetten publiceerde.

Vermeylen, August (° 1872 - ✝ 1945)

Aanvankelijk sterk anarchistisch geïnspireerde en non-conformistische schrijver die het vooral moest hebben van zijn essays. Tot zijn voornaamste bijdragen aan Van Nu en Straks (waarvan hij in een aantal opzichten de geestelijke leider was) behoren behalve zijn literaire kronieken ook zijn opstellen Kritiek der Vlaamsche Beweging en Kunst in de vrije gemeenschap. Van de Woestijne had een ambigue relatie met hem. Hij noemde Vermeylen in een brief aan Lode Ontrop een 'groot dilettant, die zich veel vergist maar toch steeds verstandelijk-interessant blijft'. Vermeylen wordt vaak verweten dat hij zich na de eeuwwisseling steeds meer conformeerde. Na de Eerste Wereldoorlog koos hij voor een carrière in de politiek en werd hij een boegbeeld van de socialisten.

Woestijne, Maria Julia (Lily) van de (° 1919 - ✝ 2005)

Dochter van Karel van de Woestijne.

Woestijne, Paul van de (° 1905 - ✝ 1963)

Zoon van Karel van de Woestijne, die na zijn proefschrift als specialist in middeleeuws Latijn aan de universiteit van Gent verbonden was.

Woestijne-Van Hende, Maria (Mariette) van de (° 1884 - ✝ 1968)

Echtgenote van Karel van de Woestijne. Ze trouwden op 13 februari 1904 en kregen samen een zoon (Paul) en een dochter (Lily). Dochter van een echtpaar dat in het centrum van Gent een zaak had waar spiegels werden gemaakt en verkocht.