GENT 1A
[GA]ND 1A
27 V 1927 18-19
Afz[ender]: "la Frondaie"
Zwijnaarde-Gent
Aan den Heer
Emmanuël de Bom
Huyze ten Heuvel
te
Calmpthout
prov[incie] Antwerpen
26-V-27
La Frondaie
Beste Spitsbroeder,
Ik hoop dat gij de oevers van den zoetvloeienden Arno voor die van vader Scaldis verlaten hebt,
[*] en de gevaarvolle wellusten van Capua hebt weten te ontvlieden voor de strengere geneuchten van de plichtsbetrachting.
[1] In deze hoop wil ik leven en sterven, en daarenboven schrijven wat hier volgt.
Manuël, herinnert gij u nog den brief dien gij mij toetiktet op 9 dezer maand?
[2] Gij waart in Rotterdam geweest, en hadt er gesproken met twee uitgevers over het drukken en in-het-licht-zenden van een zeer konstig werk van mij, daarin men verzameld zal vinden spreuken en sproken, gedichten en gedachten, den kloosterlingen der Oosterlingen afgeluisterd en nagefluisterd. Eén van die uitgevers was — stel u mijne blijde verrassing voor! — de heer
Benjamin Goddard, uitvinder van muziek en van het sausje dat u toelaat met een luchtballon op te stijgen.
[3] Gewapend met uwe aanbeveling, heb ik dezen man uitvoeriglijk geschreven al waar mijn mond van overliep, daar de bodem van mijn hart er van was vervuld.
[4] Ben ik te lyrisch geweest?
"Drie weken zijn daarheen gevloden", zooals
Van Beers eens zong,
[5] en die
Goddard heeft mij nog steeds geen antwoord gegeven.
Aandringen wil ik niet: ik ben bang scheldwoorden naar mijn kop te krijgen, en dat laat ik liever aan U over.
"Hoog tijd is 't, Willem, dat ge op 't werk uw zinnen zet", zong voornoemde
Van Beers op een anderen keer,
[6] namelijk
uw zinnen op
mijn werk. Ziet gij er bezwaar in, Manuël, aan dien muziekalen en gesausten
voorlooper van Lindbergh om eenig bescheid te vragen?
[7] Ik zou in deze spoedig bescheid willen hebben, en ziehier waarom.
Paul is bezig aan zijne doctorale dissertatie, die vol stoute nieuwigheden steekt. Een paar Gentsche professoren houden niet van wetenschappelijke nieuwheid; een paar andere — de besten —, wél. En die geven
Paul den raad, in de Vacantie te gaan werken te Parijs, bij den beste der tegenwoordige specialisten: prof.
Carcopino, dien hij reeds kent.
[8] Geeft deze
Carcopino Paul gelijk, dan mogen de Gentsche hoogleeraren zwijgen. — Nu kunnen studenten, die een goeden graad hebben bekomen in het examen, doorgaans rekenen op eene reisbeurs. Dit jaar zijn er echter geen reisbeurzen: al het geld is op, en verteerd aan het aankoopen van papyrussen (dat kost tegenwoordig de oogen uit het hoofd; en zeggen dat men ze in den tijd van
Toet-en-Kamen voor een appel en een ei had!
[9] 't Is altijd hetzelfde liedje: de regeering komt altijd te laat!). Wil ik dus
Paul voor die maand naar Parijs sturen, dan zal ik dat zelf mogen bekostigen. Een daarom juist zou ik graag cito cito een handschrift verkoopen.
Ik weet wel, naast die karper van een Goddard is daar nog Nijgh-&-vanDitmar. Ik geloof wel dat ik met dezen spoedig klaar zou komen: ik heb al zaakjes met hem gedaan. Maar ik ken ook zijne prijzen, en... het zijn geen papyrusprijzen. En daarom zou het voor mij van het grootste gewicht zijn, eerst eens den adem te polsen van Goddard, als ik mij in der voege uitdrukken durf. En daarom ook lig ik als een smeekeling aan uwe voeten, en omhels ik uwe knieën, zooals in de Ilias-zaliger Hera deed met Zeus.
Wilt gij dat eens spoedig doen voor mij, o Manuël? Ik druk U en Nora teederlijk de hand, terwijl mijne huisgenooten beminnelijk met hun zakdoek wuiven.
Uw
Karel.