1 Maart '28
Mijn beste Manuel,
Ik had u acht dagen al moeten bedanken. Maar die acht dagen zijn de dagen der laatste liquidatie geweest. De laatste drukproeven zijn weg (iets als duizend bladzijden samen!), de laatste copy is weg (voor "het Bergmeer") en, al staat mij nog veel te doorbijten, de oude kost is verorberd.
[1]
Manuël, ik bedank u. En in de eerste plaats, omdat gij uw stuk hebt opgedragen aan
Mariette.
[2] Er heeft niemand aan gedacht dat ik zonder haar niet zooveel zou hebben geschreven, en dat ik zelfs misschien geen vijftig jaar zou zijn geworden. Het was weliswaar niet noodig zooveel te schrijven, en zoo oud te worden. Maar ik heb het toch maar gedaan, en ik ben het geworden, en ik dank het aan haar, en, rechtuit, ik dank er God om. Maar ik bedank u evenzeer om uw stuk-zelf, het beste ongetwijfeld van het Matante-nummer. Dat is anders een nogal vreemden hutsepot, vindt ge niet? (Dit
entre nous!)
Free van Eeden die schijnt te gelooven dat ik mijn
twintigjarig jubileum vier en vreest dat ik wel iets beloof (en hij durft zeggen dat hij niet begrijpt wat het woord "zat" beteekent).
[3] Querido die den tijd niet heeft het zélf te doen, en het dan maar aan zijn tokkelende secretaresse overlaat.
[4] Maar
Toussaint zonder den minsten speldeprik,
[5] Gijsen die toch loyaal is,
[6] al die "jongeren" die beter willen zijn dan eenvoudig eerlijk (al is
Maurice Roelants de eenige die mij geheel doorvoelt en het prachtig zegt).
[7] Dat is alles zeer verkwikkelijk, zelfs voor wie niet anders meer dan "critisch" kan lezen en trouwens niet zoo ingenomen is met zijn vijftigjarig bestaan; en niettegenstaande het portret van
Van Dijck dat hij had kunnen voorbehouden tot mijn 75
e verjaring,
[8] en den "fricandon" van
Joris Eeckhout die sedert 33 jaar op mijn maag ligt.
[9] Maar ik ben ze niettemin dankbaar,
allen.
Maar boven alles is daar uw artikel, oude maar (liefde)volle Mane. Ik dank het aan u, dat ik journalist ben geworden. En, in het geheim van mijn hart: het is op mijn journalisten werk dat ik misschien nog het fierst ben. Het heeft mij in het midden van het leven geplaatst, gedwongen hard te werken, vlug te werken, opgewekt te werken, zooals een echt mensch betaamt. Ik heb nogal veel boeken geschreven, eenvoudig omdat ik twintig jaar en meer veel journalistiek werk heb gemaakt. Anders zou ik mijn leven hebben verdroomd; ik zou het bij een of twee bundeltjes hebben gelaten. Maar gij, beste vriend, gij hebt mij in het volle leven gestampt, en geleerd te vechten, of althans, naar de noodwendigheid het meêbracht, te handelen. Al uw lof laat ik voor uw rekening: dat zult gij-zelf moeten verantwoorden. Maar gij zult het kunnen opeischen, te uwer verdediging, dat gij van mij een journalist hebt gemaakt...
Ik schei uit. Niet zonder Nora van harte te hebben gegroet. Hoe is het met haar? Zullen wij u beiden niet weldra in de "Frondaie" zien?
Nogmaals dank, en... bien dormir!
Uw
Karel
Ik dank u van harte — voor Karel, en ook voor mij — 't is heel lief van u, aan de vrouw van den dichter te denken, al geloof me, heeft zij er niet zooveel verdiensten aan —
dag Manuel
dag lieve Nora.
Mariette