Woensdag
Waarde Heer en Vriend,
[1]
Gij zult zeggen: ja wel, gij zijt krikkel! Ik houd staan, dat ik het hoegenaamd niet ben. Niet, dat er geen reden zou bestaan.. Maar basta hierover!
Een feit is er, n[ame]l[ijk] dat de K[oophandel] mij persoonlijk een gewichtigen dienst zal bewijzen, door me van de onplezierige taak van tijdschrift– verslinder en –aankondiger te ontlasten. Dat men voortaan doodeenvoudig de titels opgeve, 't zal even nuttig werk zijn!
Ik wil werken. Ik voel in mij werkjeukte en lang, o zoo lang reeds broei ik op plannen — die ik maar niet kan uitvoeren, — en dat door die eeuwige schrijvelarij in dag– en weekbladen, waar niets van blijft en die daarenboven nooit met graagte ontvangen werd — 't zij vanwege redactie, 't zij door het publiek. Dit geloof ik werkelijk, en op dit punt zal ik nooit veranderen.
[2] —
Dit gezegd een paar opmerkingen naast die van B[illiet]
1
º "Nu ben ik al de boeken en tijdschriften kwijt die ik vroeger ontving." Hij "bedriegt zich". Vroeger werden die tijdschriften nooit naar de redactie gestuurd: ik heb ze zelf aan de uitgevers gevraagd. Wat de boeken betreft, die ontving ik van
Pol de Mont,
[3] van
Wattez[4] e[n anderen] steeds rechtstreeks van den schrijver. Uitzondering alleen voor
Virg[inie] Loveling's laatste uitgaven;
[5] maar
H[oste] zond mij die naar aanleiding van de toezending der tijdschriften.. Dus is
B[illiet]volstrekt mis.
Hij zal ze echter hebben, in 't vervolg.
2º Omdat het Handelsbl[ad] een ezelarij doet — of liever, omdat het H[andelsblad] geen liberale tijdschriften ontvangt — moet hij, Kooph[andel], de Kath[olieke] dito's niet bespreken?
Kinderachtige en versleten conventie, waartegen wij (!?) immers altijd in naam der onpartijdige, eerlijke critiek geschreven hebben?
'k Ben niet boos op de K[oophandel] —, ofschoon ik geen reden heb om hem in de wolken te verheffen. Als ik werkelijk wat te vertellen heb... — zal ik het U zenden.
'k Hol niet doldriftig vooruit! Een bewijs: ik heb nog niet aan de uitgevers geschreven.
Ik blijf uw
gehoorzaam, doch
ditmaal zeer vastberaden
"veulentje",
Em[manuel] K[arel] de Bom
Annotations
[1] Dit is een antwoord — heet van de naald — op
brief 8 van dinsdag 21 januari 1890, zodat deze brief heel waarschijnlijk geschreven werd op 22 januari 1890.
[3] In de
Koophandel van Antwerpen besprak
Emmanuel de Bom in 1889 de volgende werken van
De Mont:
-
Pol de Mont, Bilderdijk, Balladen en romancen (Onze nationale letterkunde nr. 1, Ninove, Wwe Jacobs en Zonen, 1889. (21 januari 1889)
- Pol de Mont, Jan van Beers (Haarlem, Tjeenk Willink, 1889). (5 april 1889)
- Pol de Mont, Domien Sleeckx, Miss Arabella Knox (Onze nationale letterkunde nr. 8, Ninove, Wwe Jacobs en Zonen, 1889). (25 juli 1889)>
- Pol de Mont, Losse schetsen, deel II (Hasselt, W. Klock, 1889). (10-11 november 1889)
[4] In de
Koophandel van Antwerpen van 16 januari 1889 kondigde
Emmanuel de Bom het verschijnen aan van een brochure van
Omer Wattez, Jan van Beers' "Rijzende blaren" en de critiek (Gent, J. Vuylsteke, 1889).
[5] Onder de letter
'M' besprak
Emmanuel de Bom op 19 december 1889 in de rubriek 'Kunst– en letternieuws' van de
Koophandel van Antwerpen de volgende werken:
- Rosalie en Virginie Loveling, Nieuwe novellen (Ad. Hoste, Gent, 1889)
- Virginie Loveling, Een winter in Zuiderland (Ad. Hoste, Gent, 1889)
Een winter in Zuiderland draagt weliswaar het jaartal 1890 op de kaft, maar dat strookt niet met de werkelijkheid. In zijn beoordeling over de twee werken zei De Bom dat Ad. Hoste hem deze boeken ter bespreking had toegestuurd.