Ik zag
uwen broeder[2] dezen morgend niet en kon hem uwe zaken aldus niet ter hand stellen, zegt Lapalisse
[3]
Hopende, morgen gelukkiger te zijn, voeg ik er een paar regeltjes aan toe.
Toekomst &
Volkskunde,
[4] aflev[ering] 2, Februari, verscheen gisteren avond. Gij laast ze wellicht reeds en troft in 't eerste, met dezelfde teleurstelling als ik en
Rooses, 't artikel van
Temmerman[5].
Naar allen schijn vestigt gij de aandacht der
Oberen Zehntausend[6] weer op deze
n[umme]rs, en wel in
De Koophandel.
[7] Zoo
ja, laat dan niet na, de allerverderfelijkste tendenz van
Temm[erman]'s stuk met nadruk even te weerleggen, in afwachting dat zulks in
De Toek[omst] zelve, desnoods door twee of drie andere pennen, gedaan worde.
[8]
Wanneer heeft onze volgende
Taalverbond–zitting plaats.
[9] Als het noodig is, kunt gij mij aankrijten
[*] voor de reeds eens aangekondigd
[[e]] lezing over
Idealisme & Realisme.
[10] Alleen, maak van die lezing dan
niet het feuilleton of het advertentiehoekje der zitting! Ik wacht ongaerne tot middernacht, het uur van verschrikking en spoken, waarop de meesten nog enkel aandacht genoeg over hebben,
pour vous en faire 1'aumône!!!
[*] Ook op uitstel ben ik niet uit: dan wordt het al te gek!
Eerlang volgt deel III van
Losse Schetsen.
[11]
Hierbij 1
ex[emplaar] Beren van
G. Segers.
[12] Hélène Swarth[13] beslaat het eerstvolgend
n[umme]r: zij zelve duidde de te nemen stukken aan. Dan volgen Winkler–Prins
[14],
Michiel De Swaen[15] P.C. Hooft
[16], enz... Wilt gij voor
H[élèn]e Swarth één bladzijde biographie schrijven,
[17] — gij
moogt, — een aanbod, voor 't geval, dat gij er
lust mocht toe
hebben.
Hand & groet van
Pol de Mont
Annotations
[1] Waarschijnlijk werd de dichtgevouwen brief door
Pol de Mont zelf in de bus gestopt bij
Emmanuel de Bom thuis. Beiden woonden op ongeveer tien minuten van elkaar.
De Mont woonde in de Van Geertstraat (nr. 43),
De Bom in de Olijftakstraat, nummer 10 (en niet nummer 171, zoals
De Mont schreef).
[2] Joris de Bom, lid van de Antwerpse groep van het
Taalverbond, was werkzaam in de afdeling Volkskunde onder leiding van
Pol de Mont. [3] Allusie op de uitdrukking: "Une vérité de monsieur de la Palisse" (een waarheid als een koe).
[4] Vanaf februari 1888 werd
Volkskundeals bijvoegsel in
De toekomst ingelast, maar het werd ook als afzonderlijk tijdschrift uitgegeven. Op de binnenzijde van de achterflap van
De toekomst (7de reeks, jrg. II, nr. 2, febr. 1888) werd meegedeeld dat dit nummer het tijdschrift
Volkskunde bevatte, aflevering 1 en 2 van de eerste jaargang. Ook zou dit tijdschrift de inschrijvers op
De toekomst kosteloos bezorgd worden, en werden de bladzijden ervan afzonderlijk genummerd, zodat
Volkskunde op het einde van het jaar afzonderlijk kon worden ingenaaid.
Op de kaft van het apart uitgegeven tijdschrift Volkskunde (jrg. I afl. 1 en 2, 1888) las men dat het tijdschrift voor 'Nederlansche Folklore' onder redactie stond van Pol de Mont en August Gittée, respectievelijk leraar aan het Koninklijk Atheneum te Antwerpen en te Charleroi.
[5] Hippolyte Temmerman, 'Het Fransch in onze Vlaamsche scholen', in: De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 2 (febr. 1890), p. 62-68. Voor meer gegevens, zie
[8].
Temmerman was directeur van de normaalschool te Lier en redigeerde samen met
Arthur Cornette en
Pol de Mont De toekomst.
[6] In zijn redevoering
Beschaving door het Nederlandsch, uitgegeven ter gelegenheid van de huldebetoging
Edward Coremans op de Vlaamse landdag van 10 februari 1889 sprak
Pol de Mont van 'oberen Zehntausend' in de zin van 'geestelijke aristocratie der natie'. Hij zag dit begrip voornamelijk negatief, omdat hij de mening toegedaan was dat precies deze geestelijke aristocratie de beschaving niet voor zich alleen kon houden. Zie
Pol de Mont, 'Beschaving door het Nederlandsch', in: De Vlaamsche kunstbode, nr. XIX, nr. 3 (maart 1889), p. 130-139, en
Pol de Mont, Een–en–twintig redevoeringen (Antwerpen, Gust Janssens, 1921), p. 23-33 (p. 26). In die laatste publicatie veranderde
Pol de Mont 'oberen Zehntausend' in 'upper ten'.
[7] In de
Koophandel van Antwerpen is daarover nooit iets verschenen, noch van
Emmanuel de Bom, noch van een andere medewerker.
[8] De polemiek in
De toekomst rond de vraag of er al dan niet Frans moest onderwezen worden in de lagere school, kende volgend verloop:
Arthur Cornette, 'Over taalstudie in 't middelbaar en 't lager onderwijs', in: De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 1 (jan. 1890) p. 5–11, noemde het aanleren van een tweede taal in een tweetalig land, hoewel maatschappelijke noodzaak, toch een kwaad omdat dit de ontwikkeling van hart en geest bij het kind remt.
Hippolyte Temmerman, 'Het Fransch in onze Vlaamsche scholen' in: De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 2 (febr. 1890), p. 62-68, verklaarde hierop dat wegcijferen van het Frans in de lagere school onrealistisch was, want Frans was nodig om een winstgevende betrekking te bekleden. Ook was Frans hét middel tot verbroedering met de Walen.
Temmerman wilde daarom meer lesuren onderricht in de Franse taal. Onmiddellijk zond Hippoliet Meert een repliek op dit artikel naar De toekomst, maar die moest toen de plaats inruimen voor Max Rooses, 'Het Fransch in onze lagere scholen', in: De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 3 (maart 1890), p. 89-98. Het artikel van Hippoliet Meert werd na afloop van de polemiek Max Rooses–Hippoliet Temmerman gepubliceerd. Max Rooses toonde aan hoe de opzet van Temmerman de lagere school verfranste, want meer uren Frans betekende minder uren Nederlands, zodat men het kind gedeeltelijk zijn geestesvoedsel ontnam en op die manier het nationaal weerstandsvermogen verzwakte. Ook zou de verfransing van het lager onderwijs zich uitbreiden tot alle sectoren van het openbare leven en zo het gevaar voor annexatie met Frankrijk doen toenemen. Indien enkelen (5%) Frans nodig hadden om een winstgevende betrekking te bekleden, moest hun gelegenheid geboden worden om Frans buiten het leerprogramma te leren.
Temmerman, 'Het Fransch in onze Vlaamsche scholen', De toekomst 7de reeks, IV, nr. 4 (april 1890), p. 144-149, begon met zijn Vlaamsgezindheid te verdedigen en herhaalde dat hij uitging van het feit dat de ouders het aanleren van het Frans eisten. Omdat er onvoldoende tijd aan het Frans werd besteed, kenden de leerlingen die taal slechts gebrekkig. Aangezien men dus gedwongen werd de leerlingen een voldoende kennis van het Frans bij te brengen, was er maar één manier om het 'Vlaams' zijn rechten te laten behouden: meer uren Frans, maar niet dulden dat andere vakken in het Frans aan Vlaamse kinderen werden gegeven. Max Rooses, 'Het Fransch in de lagere scholen', De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 5 (mei 1890) p. 181-191, toonde door middel van statistieken de achterstand aan van Vlaamse kinderen op Waalse, omdat teveel uren Frans het programma van algemene ontwikkelingsvakken in Vlaanderen in het gedrang brachten. Andermaal legde Rooses de nadruk op het gevaar van verbastering die leiden zou tot algemene verfransing, en meende hij dat de Vlamingen die Frans nodig zouden hebben om tot de hogere standen op te klimmen dit buiten de programma-uren moesten leren.
Het antwoord van Temmerman, 'Het Fransch in onze Vlaamsche scholen', in: De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 6 (juni 1890), p. 221-223, werd gevolgd door een brief van A. Ausloos uit Luik, waar hij waarschijnlijk in het onderwijs stond; zie A. Ausloos, 'Het Fransch in onze Vlaamsche scholen', in: De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 6 (juni 1890) p. 223-225. Temmerman meende dat sporen van verbastering eerder te wijten waren aan de gebrekkige kennis van het Nederlands en niet aan verbasterde kennis van het Frans. De betere uitslagen in Wallonië waren volgens hem een gevolg van het langere schoolgaan, en geen gevolg van tijd verknoeien in de Vlaamse scholen door het aanleren van een tweede taal, zoals Rooses beweerde. Temmerman besloot: wij hebben nu beiden ons standpunt uitgelegd, maar de argumenten van Rooses hebben ons niet aan het wankelen gebracht. De brief van A. Ausloos, gedateerd te Luik op 10 april 1890, was een persoonlijke getuigenis. Uit zijn eigen ervaring toonde hij aan dat het onnodig was Frans te leren vóór de hoogste klas van de lagere school.
Na het eerste artikel van Temmerman kwam er zoals gezegd opnieuw reactie. Zie Hippoliet Meert, 'Het Fransch in de lagere school', in: De toekomst, 7de reeks, IV, nr. 7 (juli 1890) p. 281-290. Het artikel werd gepubliceerd na afloop van de polemiek tussen Rooses en Temmerman. Meert toonde aan dat, zelfs al kende men na de lagere school een mondje Frans, het aantal winstgevende betrekkingen toch zeer klein bleef, zodat het aanleren van het Frans eender overbodig was voor de ontwikkeling van ons volk. Volgens Meert was het volk reeds op sleeptouw genomen door de burgerij, zodat het Frans een officieel karakter kreeg. Aanleren van het Frans leidde tot na-aperij, verbastering, en totaal verlies van het nationale bewustzijn, zodat Vlaanderen een Frans wingewest dreigde te worden.
[9] De eerstvolgende zitting van de Antwerpse groep van het
Taalverbond na 11 februari had plaats op 20 februari 1890. Zie
brief 5, noot 6.
[11] Pol de Mont, 'Losse schetsen uit de letterkundige geschiedenis van onzen tijd' (3 delen, Hasselt, W. Klock, 1889–1890). De eerste bundel draagt de titel
Duitschland (1889). De tweede bundel heet
Frankrijk en Provence (1889), en de derde Nederland (1890). Bundel III is het
'deel III' waaraan in deze brief gerefereerd wordt. Het was voor 6 maart 1890 verschenen, want in een brief van die datum dankte
Hélène Swarth Pol de Mont voor zijn bundel
Losse schetsen, die zijn uitgever haar
"dezer dagen zond". Zie
Herman Liebaers, Hélène Swarth. Brieven aan Pol de Mont (Gent, KVATL, 1964, p. 172.
[12] Om de werken van onze oude en jonge schrijvers onder het volk te verspreiden, stelde
Pol de Mont van 1888 tot 1891 kleine bloemlezingen samen van ongeveer 32 bladzijden, die hij tegen zeer lage prijs liet uitgeven. De reeks heette Onze nationale letterkunde. Ieder bundeltje voorzag hij van een korte inleiding, waarin het leven en het werk van de schrijver werden geschetst. Vanaf 1893 gebeurde hetzelfde in de reeks Bibliotheek van Nederlandsche Letteren, eveneens onder redactie van 13 nummers gewijd aan werken van Willem Bilderdijk,
Gentil Theodoor Antheunis,
Karel Lodewijk Ledeganck,
Pieter Ecrevisse, Guido Gezelle, Joost van den Vondel,
Domien Sleeckx,
Servaes Daems,
J.H. van der Palm,
Gustaaf Segers,
Hélène Swarth, J. Winkler Prins. Het nummer 11 in de reeks was:
Gustaaf Segers, De beren (Onze nationale letterkunde nr. 11, Ninove, Wwe P. Jacobs en zonen, 1890). Het nummer werd ingeleid door een korte levensschets van de schrijver door
Pol de Mont.
[13]
H. Swarth,
Liederen en gedichten, in: Onze nationale letterkunde, nr. 12 (Ninove, Wwe P. Jacobs en zonen, 1890). Met voorwoord van
Pol de Mont.
[14] J. Winkler Prins, Gedichten (Onze nationale letterkunde, nr. 13 (Ninove, Wwe P. Jacobs en zonen, 1890). Met voorwoord van
Teunis Pluim.
[15] Noch in Onze nationale letterkunde, noch in de Bibliotheek van Nederlandsche Letteren verscheen een nummer over
Michiel de Swaen. De laatste van die twee reeksen werd in 1903 gestaakt na nummer 21 (
Hendrik Baelden,
Varli de zanger). op de laatste pagina van dat nummer werd echter nog aangekondigd dat meerdere dicht– en prozawerken het licht zouden zien, onder meer werk van
Michiel de Swaen.
[16] P.C. Hooft, Sonnetten en liederen (Bibliotheek van Nederlandsche Letteren, nr. 4, Gent, A. Hoste, 1893). De inleiding was van
Pol de Mont.
[17] De Bom is daar niet op ingegaan. Zie
[14].
[*] 'Aankrijten': vgl. Duits 'ankreiden': met krijt optekenen. Hier betekent het dus: 'mij(n naam) noteren'.