Augustus Carolo Emanuelo suo,
[1]
Wel met driedubbele geestdrift! Misschien vat ik zelf de zaak nog heerlijker op dan gij. Ge zult éénen correspondent hebben in Engeland
[3] én éénen in Noord-Nederland. Waarom ook geenen te Parijs, te Leipzig en te Berlijn? Voor de twee eerste steden zal ik misschien iemand vinden. In Berlijn ken ik niemand.
Die zoudt ge moeten bezoldigen, geloof ik — gewoonlijk: ontvangt men 10 ct per regel — Reken uit: dat zou nog zoo duur niet komen. (ge spreekt van potloodteekeningen: er zullen dus klinkers in de kas zijn!) Wilt ge enkel schrijven over de Vlaamsche draken en kemels met opgevulden buik, dan zal uw' pen weldra in eenen kluppel veranderen. "Bewîînelijke"
[*] metamorphosis ofte vormwisseling!
[4] Hier wordt ons toch zulken mageren kost opgedischt! Bij de Franschen en bovenal bij de Duitschers, daar is wat pittigs te vinden, daar is er voor ons tooneel oneindig veel te leeren.
Nu, dat is weêral maar een plan, een' zoete illusie! Schrijf me daarover iets.
Een paar vragen:
- 1º) Wat wilt ge zeggen met "schetsjes en verzen voor tooneel?" Eene entr'acte–lectuur??
- 2º) Ge zult misschien een' plaats openlaten voor studiën over de moderne tooneelkunst. Ik zou u eenige artikels opsturen over het Théâtre–libre, de realistische beweging in Duitschland,[5] en bovenal over Henrik Ibsen, dien ik grondig bestudeerd heb (een God voor mij!)[6]
Natuurlijk, alles antipedant, jong, ferm, licht, "chat–noiresque".
[*] Heb ik de zaak goed opgevat?
Nu, van iets anders gesproken. Ik heb u geen'
Dicht– en Kunst H[alle] gezonden, omdat ik niet abonnent ben. (ik lees regelmatig al de tijdschriften in de Bibliotheek: studentenbeurzen — αναγκη
[*] — lijden altijd aan afloop — "diarrhée", zooals de beschaafde Hollanders beginnen te zeggen.)
Door uwen brief heb ik vernomen dat mijn' Ballade verschenen was.
[7] Ik heb nog geen' present–exemplaren ontvangen.
Dank voor de
Vl[aamsche School] en uw luimig artikel.
[8] Ik zal misschien voor het volgende nummer een' beoordeeling schrijven over de tentoonstelling van den
"Essor".
[9] Indien ge naar Brussel komt om die Expositie te zien, laat het mij weten.
En nu, good afternoon! De Heilige Voorzienigheid bescherme u! Een fermen handdruk!
Gust Vermeylen
P[ost Scriptum] — Ik antwoord u wat laat, pardon!
[10] Maar 's zondaags moet ik al mijnen tijd opofferen aan mijne "süsse"
[.] Ach!
das ewige Weibliche!...
Annotations
[1] Op 12 mei 1890 werd
August Vermeylen achttien jaar. Hij had
Emmanuel de Bom de eerste keer ontmoet op de algemene vergadering van het
Taalverbond te Brussel, op 7 april 1890. In het meinummer van
Nederlandsche Dicht– en Kunsthalle (1890, p. 81-82) publiceerde hij zijn Ballade der regenschermen
"Voor den vriend Em[manuel Karel] de Bom".
In 1889 wordt De Bom vernoemd in de naamlijst der leden van het Taalverbond Antwerpen (zie het Jaarboek van het Taalverbond (1889, LXXIV). Hij publiceerde daarin de bijdrage Donder en bliksem in het volksgeloof. Een folkloristische bijdrage (p. 22-47), gedateerd november 1888. Vermeylen wordt niet vernoemd in dat jaarboek van 1889, terwijl hij wel de eerste keer vernoemd wordt in het verslag van De Distel, op 3 aug. 1889.
Volgens L. Sourie (Van Nu en Straks. Historiek en betekenis) ontmoetten De Bom en Vermeylen elkaar voor het eerst op de Boekwezendag te Antwerpen van 3 april 1890 (p. 40), wat in tegenspraak is met de verklaring van De Bom in het Gedenkboek A. Vermeylen (p. 23-24, 1932), en met het feit dat de Boekwezendag werd gehouden te Antwerpen op 7, 8 en 9 augustus (zie De Vlaamsche School, nr. III (1890), p. 131-139 en de NRC (tweede blad C, 12 aug. 1890, p.1).
Dat
Vermeylen en
De Bom elkaar ook op de Boekwezendag ontmoet hebben, valt bijvoorbeeld af te leiden uit het artikel in de
NRC (Zie
brief 28, noot 10), dat ter vervanging van
Max Rooses door
De Bom geschreven werd, in samenwerking met
Vermeylen en
Horace Bosiers.
[*] Latijn:
August aan zijn (vriend)
Karel Emmanuel
Wees gegroet!
[2] Vermeylen bedoelt waarschijnlijk het voorstel om een toneelblad op te richten. Op 14 september 1890 verscheen het eerste nummer van
Ons tooneel, met als redacteurs Lodewijk Krinkels (hoofdredacteur),
Emmanuel de Bom en
August Vermeylen. In
brief 15 is er de eerste keer in 1890 sprake van een nieuw tijdschrift voor toneel.
Vóór Ons tooneel verscheen reeds Het Nederlandsch tooneel (1888-1889), dat zijn publicatie staakte tijdens de verschijning van Ons tooneel, maar na de verdwijning daarvan echter opnieuw verscheen (1891-1892). Opmerkelijk is dat het blijkbaar steeds Lodewijk Krinkels was die van de oprichting van deze tijdschriften de initiatiefnemer was.
[3] Bovenaan op de eerste pagina van
Ons tooneel stond als
'bureel te Londen' vermeld:
Warwickstreet 84 Belgrave Road. De correspondenten voor Londen en Parijs waren respectievelijk
Jacob Thomas Grein en een zekere
Panurge, waarschijnlijk een pseudoniem van
Vermeylen zelf. Zie
brief 115, noot 8.
Een bijkomende aanwijzing voor het vermoeden dat Panurge een pseudoniem van
Vermeylen zou kunnen zijn, is de vaststelling dat
Vermeylen in 1890 druk werkte aan zijn St. Antonius — zie
brief 43 — waarin hij het vitale en het aardse verheerlijkt. Ook de persoon van Panurge — een figuur uit Rabelais'
Gargantua en
Pantagruel — ademt die sfeer uit. M. Bastiaensen noemt in 'La rencontre de Panurge' (in:
Revue belge de philologie et d'histoire, jrg. LIII nr. 3 (1974), p. 544-566)
Panurge "l'homme primordial, gringalet satyrique, sans distinction notable entre énergies viscérales et intellectuelles incarnation de la dispersion et des forces centrifuges" (p. 565).
Over J.T. Grein, zie N.H.G. Schoonderwoerd, J.T. Grein Ambassador of the theatre 1862–1935. A study in anglo–continental theatrical relations (Assen, Van Gorcum, 1963) en M. Orme, J.T. Grein. The story of a pioneer 1862–1935 (Londen, J. Murray, 1936).
Hoe De Bom, Vermeylen of Krinkels in 1890 een op theatergebied zo opmerkelijk man als Grein tot hun Londense correspondent konden maken, kon niet worden achterhaald. Voor de overige verderop in de brief genoemde steden waren er waarschijnlijk geen correspondenten.
[*] 'Bewîînelijk' bewenenswaard, droevig. Misschien een allusie op de taal van de Antwerpse
poesje. Zie
M.E. Tralbaut, 'Van Nu en Straks in de Antwerpse Poesje', in: De tafelronde II nr. 2 (mei 1954, p. 98-112) en
Gerrit Borgers, Paul van Ostaijen. Een documentatie 1 (Den Haag, Bert Bakker, 1971), p. 593.
[4] 'Metamorphosis' is een van de modewoorden uit de negentiende eeuw, en stamt uit de romantiek. Men bedoelde er de verandering mee van
'natural into spiritual facts', zoals
R.W. Emerson schreef. Zie
C. de Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken. De fenomenologie van een geestesgesteldheid (Groningen, Wolters Noordhoff, 1971), p. 342.
[5] Strikt genomen is dat de beweging die tussen 1850 en 1880 in Duitsland zo objectief mogelijk de werkelijkheid wilde weergeven. Vertegenwoordigers waren o.a.
C.F. Hebbel,
Otto Ludwig,
Gottfried Keller,
Theodor Storm,
Conrad Ferdinand Meyer en
Wilhelm Raabe.
Het lijkt evenwel dat Vermeylen hier meer het realistisch fotografische bedoelt van de naturalistische beweging die precies omstreeks 1890 een hoogtepunt kende met Die freie Bühne. Deze beweging steunde op Emile Zola, Leo Tolstoï en Henrik Ibsen, en was in Duitsland vertegenwoordigd door Arno Holz en Gerhart Hauptman.
[6] Van deze artikelen kwam niets terecht. Wel publiceerde
Vermeylen in
Ons tooneel een tekst met de titel 'Zedelijkheid', een kritiek op de burgerlijke zedelijkheidsopvatting (5 oktober 1890, nr. 4), een parodie op
Nestor de Tières toneel, in het bijzonder op
De wolvin uit 't zwartbosch (5 oktober 1890, nr. 4), een artikel 'Uit Brussel', over
"de ontelbare draken die men op de Brusselsche planken doet pronken", (9 november 1890, nr. 9), een artikel getiteld 'Algemeen stemrecht', over de verhouding tussen publiek en kunst, (16 november 1890, nr. 10), een beoordeling van
Monsieur Betsy van
Oscar Méténier en
Paul Alexis, nr. 12 (30 nov. 1890) en een creatieve bijdrage
Entr'acte ritornellen, (30 nov. 1890, nr. 12).
[*] 'Chat–noiresque' (Fr.): zoals in het artistieke café
Le Chat Noir te Parijs.
[*] (anangkè) (Gr.): noodzaak, dwang van omstandigheden.
[7] August Vermeylen, 'Ballade der regenschermen', in: Nederlandsche Dicht– en Kunsthalle, jrg. XIII (1890), p. 81-82. Volgens Rob Roemans (
Het werk van Prof. Dr. A. Vermeylen, p. 18) is dit de enige bijdrage van
Vermeylen aan dit tijdschrift. Deze ballade, die werd voorgelezen door
Prosper van Langendonck tijdens
De Distel-vergadering van 28 sept. 1889, roept reminiscenties op aan 'Ballade des poètes mobiles', in:
Courier français (12 maart 1885) en aan
Jules Destrée, 'La ballade des réverbères mélancoliques', in:
La jeune Belgique VI (mei 1886). Zie
Ger Schmook, 'Spotlights op Vermeylen–details', in: NVT, jrg. XXV (maart 1972), p. 285, noot 1. [8] Emmanuel de Bom, 'De Vlaamsche mannen in 't zwart peerdeken', in: De Vlaamsche School, nr. III (1890), p. 76-77. De herberg 't Zwart Peerdeken bevond zich op de Paddengracht te Antwerpen, de huidige Prinsesstraat. Zie
F. Prims en M. Verbeek, Antwerpse straatnamenboek (Antwerpen, Boekhandel der "Bijdragen", 1926), p. 250 en 350. We vinden daarin zowel de benaming Paddegracht als Paddengracht.
Zie ook R. Fodart, Marc Galle en Garmt Stuiveling, Literaire gids van België, Nederland en Luxemburg (Paris, Librairie Hachette, 1972), p. 101.
[9] August Vermeylen, 'Brusselsche kroniek. De XIVde tentoonstelling van l'Essor, in: De Vlaamsche School nr. III (1890), p. 93-95. De bijdrage is gedateerd op 26 mei 1890 en ondertekend met '
Gust Vermeylen'. De jaarlijkse tentoonstelling van
l' Essor liep van 10 tot 26 mei 1890 in het Modern Museum, Museumplaats, Brussel; zie
L'indépendance belge van 10 mei 1890.
[10] Op twee brieven na (
brief 36 en
brief 95) ontbreekt de correspondentie uit 1890 van
Emmanuel de Bom aan
August Vermeylen. Het is duidelijk dat de eerste brief geschreven werd door
De Bom tussen 1 en 11 mei 1890. Hij reageerde waarschijnlijk uitermate enthousiast op de opdracht die
Vermeylen schreef voor zijn Ballade der regenschermen (zie
[1]), zodat de chronologie van de ontluikende vriendschap tussen
De Bom en
Vermeylen er als volgt uitziet:
- 7 april 1890: eerste ontmoeting De Bom – Vermeylen op de algemene vergadering van het Taalverbond te Brussel.
- tussen 1 en 11 mei 1890: enthousiaste reactie van De Bom op Vermeylens opdracht in de Nederlandsche Dicht– en Kunsthalle, samen met de vraag om mee te werken aan het nieuwe toneelblad.
- 12 mei 1890: antwoord van Vermeylen.
Interessante gegevens daarover vinden we nog in De Bom, Nieuw Vlaanderen. Kunst en leven (Brussel, De wilde roos — Amsterdam, Ontwikkeling [1925]), p. 193-200.