Woensdag 's morgens.
Houwe, beste, brave!
De
Pol heeft me een kaart geschreven, en vraagt me een meesterstuk voor
"Nieuwe Paden".
[2] Maar weet ge wat veel onrust door mijn hoofd jaagt, 't is dat hij ook een
Sint Ant[onius] bebroedt. Kerel, kerel, dat de
Pol zulk een gruweldaad moest plegen, nimmer zou 'k hem vergeven... Of ik..!...
[3]
Ik zal u misschien voor
"De Spectator"[4] dat stuk zenden dat 'k u gelezen heb, in "'t Klein Parijs'", vóór eene eierstruif (wetch'et nog?): de avondschemering, met de boeren die zaaien.
[5]
(Tusschen haakjes, een bescheiden vraagje: — want ik bezit niets meer dan schulden! — betaalt men in "De Spect[ator]"??)
Ben nieuwsgierig
Alice te lezen. Ik hou veel aan winterradijzekens.
[6]
Nu, van uw verzen gesproken.
[7] Jongeling, die verzen zijn
zeer goed. Ik zie met genoegen dat ge liever de volzinnen weegt dan meet. Het einde vind ik wat zwaar, als maat. Zekere gedeelten maken een echte melodij uit.
Ik lees gaarne de verzen:
't Geraas verstomt. Klaar hoort men slechts het feez'len
Der golven...
... schimmen
gestegen op de baren, en telkens onderduikend
als dartle sirenen...
Daar snijdt een zwart gevaart', een reuzige visch gelijk,
Door 't water heen, en doet de zuilen op hun vesten beven...
Eenige uitdrukkingen zou ik vervangen door iets "frappanter", min gebruikt:
... 't lijk der zon dat begraven wordt (niet nieuw):
... het wiekje van den wind...
... en weg, weg is de droom...
De drie laatste verzen zou 'k weglaten. Die star, die een oog is, hebben we toch al te veel gezien. En zie, dat herinnert mij altijd de romantieke maan die door theatrale grauwe wolken komt kijken.
Nu, een algemeene opmerking: in uw beschrijvingen, legt ge u te veel toe op 't wêergeven van 't uiterlijke zicht der dingen (lijk Théoph[iel] Gautier, b[ijvoorbeeld]). Ge ziet te veel, en voelt te weinig. Het innerlijke, het onstoffelijke, de ziel van een landschap ontbreekt in uw verzen. Begrijpt ge wat ik wil zeggen? Ik neem een voorbeeld: Em[ile] Verhaeren begint een "Soir religieux" met:
Un silence souffrant pénêtre au coeur des choses...[8]
Daar steekt, volgens mij, meer poezie in dan in een lange vergelijking.
Ge ziet dat ik streng genoeg ben
voor u. — Indien morgen het
Taalv[erbond] er niet te papa–achtig uitziet, lees ik uw stuk.
[9]
Em[ile Verhaeren], in "Les Flamandes", heeft vier "Marines" geschilderd (de Schelde in den Winter, Lente, Zomer en Herfst). Spijtig genoeg dat we niet samen op een kamer leven, samen werken, en elkander verzen voorlezen. Ik zal er u hier eenige overschrijven:
(Winter)
L'Escaut à clapotis rudes fouette son bord.
... Des bruits lointains et sourds sortent des horizons;
Comme des grondements venus du bout des mondes,
Ils passent, tristes vents des funèbres saisons,
Et sonnent le néant dans leurs notes profondes....
[10]
(Herfst)
En automne, saison des belles pourritures,
Quand au soir descendant le couchant est en feu,
On voit, au bas du ciel, d'immenses balayures
De jaune, de carmin, de vert–pâle....
...
Les flots traînent ce grand horizon dans leurs moires[11]
'k zal u dat alles éens lezen wanneer ge nog naar Brussel komt. De lente vooral is een heel schoone aquarel.
Dupuis, van Parijs, is hier te Brussel
"Monsieur Betsy" komen spelen.
[12] Het stuk is bijna zoo goed als "L'Ecole des Veufs",
[13] in denzelfden "findesiècléistischen" (!) trant. Daarbij, met
genie gespeeld. Heb genoten.
"Ons Tooneel" zal daarover iets ontvangen voor woensdag.
Ik zit zoodanig in de studentikoze beweging dat ik niets anders kan doen. De revolutie gaat altijd voort. Over eenige dagen was er spraak van de twaalf "délégués" aan de deur der Hoogeschool te zetten. Dan hadden een aantal
professors de werkstaking begonnen. De bestuurraad heeft begrepen dat hij een beestigheid ging doen, en heeft den "leader" van den boel gerust gelaten. —
Sofia Ioteiko, de "délégué
e" der Faculteit van sociale wetenschappen,
[14] strijdt mêe met zeer veel moed. Ze is beschuldigd van nihilism: indien ze aan 't voorplan treedt in deze zaak, kan men haar aan de grenzen zetten, en van daar rijdt ze per express naar Siberië. En nochtans we zien haar geen oogenblik aarzelen iedermaal dat er iets te onderteekenen is. We willen haar beletten het te doen, maar zij, zeer kranig:
"Che chigne!".
[*]
Zaterdag, groote betooging vóor het standbeeld van
Verhaegen. 's Avonds, banket (een 300
tal smullers, de pers,
Janson,
Picard,
Arnould,
enz[ovoort enzovoort]...) Nu,
Mane, genoeg gebabbeld. In uwen brief, geef mij éens wat nieuws van al de vrienden,
Zors,
[15] Bosiers,
Franck,
Blockhuys,
Piet (!),
[16] Dictus,
Selderslag,
[17] enz[ovoort]
Of ik u de twee handen schud!...
Gust
Annotations
[1] De datering is gebaseerd op de informatie waarvan sprake is in
[9].
[2] 'Nieuwe Paden' werd uiteindelijk
'Zingende vogels', een tijdschrift waarvan slechts twee jaargangen verschenen, namelijk 1891–1892 en 1895–1896.
Reeds in januari 1890 wilden Pol de Mont en Hélène Swarth een nieuw tijdschrift stichten. De briefwisseling daarover vinden we in Herman Liebaers, Hélène Swarth. Brieven aan Pol de Mont (Gent, KVATL, 1964).
Bij de eerste brief uit die correspondentie die betrekking heeft op het nieuwe tijdschrift, namelijk die van 16 januari 1890 (p. 163–164) schrijft Liebaers in een voetnoot dat men met deze brief de moeizame totstandkoming van Zingende vogels begint, waarvan het eerste nummer in juli 1891 zou verschijnen. Het eerste nummer verscheen nochtans in juni 1891; zie Het volksbelang van 27 juni 1891 en de briefwisseling tussen Emmanuel de Bom en August Vermeylen uit 1891.
In de brief van Swarth aan De Mont van 23 november 1890 worden een aantal titels, waaronder Zingende vogels, voor het nieuwe tijdschrift opgegeven. Zie daarvoor in de uitgave van Liebaers pp. 201–202. Als medewerkers voor het tijdschrift worden genoemd: Marcellus Emants, Willem Kloos, Herman Gorter, Teunis Pluim en Emmanuel de Bom, "die poëzie voelt (een zeldzaam voorrecht voor een criticus)" (p. 165).
[3] Pol de Mont schreef uiteindelijk geen Sint–Antonius. De Sint–Antonius van
August Vermeylen verscheen toch in
Zingende vogels, 1ste stuk (1891), p. 52–55, ondanks heftige tegenkanting van
Hélène Swarth. Zie
brief 43, noot 12.
[4] Vermeylen bedoelt
De Nederlandsche spectator.
[5] Dit 'stuk' van
Vermeylen werd niet in
De Nederlandsche spectator gepubliceerd, het weekblad waarvan
Pieter A.M. Boele van Hensbroek van 1888 tot 1906 hoofdredacteur was. Het gaat over 'De zaaiers', waarvan ook sprake is in de brief van
Swarth aan
De Mont van 23 november 1890:
"De zaaiers van Gust Vermeylen vind ik min; ik heb, dunkt mij, wel wat beters van hem gelezen, vroeger, in dat Jong Vlaanderen, dat zeker al lang den laatsten adem heeft uitgeblazen". Zie
Herman Liebaers, Hélène Swarth. Brieven aan Pol de Mont (Gent, KVATL, 1964), p. 201.
Alhoewel Liebaers er geen melding van maakt, schreef Vermeylen vroeger reeds een gedicht dat betrekking zou kunnen hebben op het hierboven vermelde. In de Journal des soirées populaires de Verviers, jrg. XVIII, nr. 16 (17 februari 1889) ondertekende hij een gedicht met de naam Le Semeur als "un élève de l'Athenée royal de Bruxelles". Zie Rob Roemans, Het werk van Prof. Dr. A. Vermeylen. Analytische bibliografie (Amsterdam–Antwerpen, Wereldbibliotheek, 1963), p. 16.
[7] De verzen die
De Bom wilde insturen voor
De Nederlandsche spectator. Zie
brief 107.
[8] Emile Verhaeren schreef verscheidene gedichten met de benaming 'Soir religieux'. Hier wordt het gedicht met die titel bedoeld uit de bundel
Les moines (Parijs, A. Lemerre, 1886), p. 77–78.
[9] Waarschijnlijk de bijeenkomst van de Brusselse groep van het
Taalverbond op 20 november 1890. In het
Maandblad van het Taalverbond, jrg. I, nr. 8 (4 februari 1891) vinden we bij het verslag van die zitting geen voorlezing van
Vermeylen.
[10] Emile Verhaeren, 'Les plaines', in: Les Flamandes (Brussel, Hochsteyn, 1883), p. 36.
[11] Emile Verhaeren, 'Marines', in: Les Flamandes (Brussel, Hochsteyn, 1883), p. 104.
[12] Oscar Méténier en
Paul Alexis,
Monsieur Betsy (1890). Het stuk werd besproken door
Vermeylen in
Ons Tooneel, nr. 12 (30 november 1890), onder het pseudoniem
Kees Droes.
[13] Georges Ancey,
L'école des veufs (1889).
[*] 'Che chigne': 'Je signe' (ik teken).
[17] Frans van Steenweghen.