1 Januari 1891.
M'n Gust!
"Voor het Schoone, potverdomme! Voor het Schoone, potverdomme!" Als "eine wundersame Melodei" (ach,
wie... Walzermel
[1] ...!) sijfelen die welluidende klanken in mijn oor — en vormden met de symfonie der Schelde dezen middag een heerlijk duo. 't Is daar thans weer zoo goddelijk, vooral als de zon broeit op de tallooze ijsschollen, met sneeuw bedekt — reusachtige besuikerde vlaaien gelijk – ! 'k Heb eenige zoete oogenblikken gesleten daar straks op een bank aan het terras. Van den toren jubelde jolig
"jochij, jochij" de beiaard Vlaamsche volksliekens, van Pier la la — e.a. Achter mijn rug wandelden Zondagsmoeltjes van jentige joffers... die 'k steels, door 't blauwe van mijn sigaarwolken heen, toekeek... Vóor me, 't geknars en geknisser van scheurende ijsblokken, onwillig smeltend en brokkelend onder den gloed der zoete zon... Ach, 'k had u bij me willen hebben!
O, indien er geen Schelde te Antwerpen was! —
Uw brief heeft me weêral eens gelukkig gemaakt. Met hartstocht verslind ik uw berichten over
Stalen Oogen — die 'k echter altijd met de
Blikken dito's verwar. — Dàt heb je in Brussel, en dat is hier in Antwerpen, vooral voor een ploert (
d[it is] niet–student) onmogelijk: de
flirt. Antwerpen is waarlijk provincie, onder alle opzichten. Al wat buiten den handel staat is niet kapabel bij de meesten eenige vezel te doen trillen. In het
Taalverbond zijn we nooit boven de 15 geweest. Een première gaat onopgemerkt voorbij. Onze pers ligt op den buik voor een magniefieke oleographie van
Lamorinière en noemt
Montald's reuzenwerk een
"beenhouwerij["] (
Koophandel.)
[2]. Droogstoppels dat er hier zijn! Een heel veld!
[2]
En dan onze Vlaamsche kunstenaars — de gewone natuurlijk — wat zijn die nog? Onder de schilders hebt ge te Antwerpen buiten
Luyten en
Mertens (de pierige, maar kwintige
Mertens)
[*] slechts onmachtigen.
Verleden Maandag gaf men de 1e opvoering van
Gittens'
Parisina, ten minste met de volledige partitie door
Edward Keurvels geschreven.
[3] Dat is een zeer flinke aanwinst voor onze nationale kunst, die
Keurvels!
Georges Eekhoud was er, en
Van de Velde, schilder van
de Vingtisten en redacteur aan
l 'Art moderne van
Picard[4], waarmeê ik kennis gemaakt en vernieuwd heb. We zijn
tot 2 1/2 u. 's
m[orgens] nà de vertooning bij
Gittens geweest, waar pons en wijn gezopen is geworden en waar Peter Benoit,
Keurvels, de twee bovengenoemden, Krinkels ik en een
redact[eur] aan
l'Escaut waren.
[5] Twee knappe kerels, die "Belges".
[6] Jammer dat ze dàt zijn.
De
Pessimist[7] is af, hoor — 40 bladzijden — Je dirai plus: 'k heb hem
verl[eden] Donderdag op 't
Taalverbond voorgesteld.
[8] Wij hebben er éen uur lang over gediscuteerd!
Rooses en Cº! op 't laatste vond ik heel plezierig te kunnen toonen, dat ik den cahier had voorzien met het opschrift
"Aan Jacques D[welshauvers], oem ne kië te zwanze'!" Tableau! — 'k Heb het reeds een tweede kleed aangetrokken — 't is in een furie gegaan — en: 1º Buschmann drukt het allerwaarschijnlijkst in een klein brochuurtje à 0.f 60 of 0 f 90, onder het pseudoniem van
van Mane[9]. 2º
Laroche maakt zich sterk het machien binnen 1 1/2 maand te doen opvoeren. — Ge ziet van hier de grap: gij komt met
Dwelsh[auvers] naar hier, van in een loge lachen we alles uit, en de directeur weet niet van wie het is. In
Ons Tooneel zal
dr. Kwabbes van Maneintrevieweeren!!
enz[ovoort enzovoort] De geheimzinnigheid waarmee
van Mane zich omhult moet schrik inboezemen, "akelig" maken!!
[10]
waaraan ik denk?
Och,
Gust, 't bruist hier in dezen kop van plannen, die — 'k voel het — toch àlle eens, — schoon niet in den nu gedroomden vorm — zullen vervuld worden. Ik vind alle dagen hoofdstukken van romans! En titels!! — Verbeeld–je, nu ben ik aan
[3]
't peinzen op een satirische Comedie in 1 akt,
misschien wel in verzen — of misschien niet in verzen, hoor! — getiteld.
Belgische Heeren en Dames.
[11] Dat is een slach, dat men in vele plaatsen, maar zeer veel te "Antwerpen vindt. Onze parvenu– stand (?), die tweetalig is, apothekers, notarissen en handelaars — gebrek aan familieleven (eilaas,
de familie, nog een titel vol bitterheid!) — 't banale van 't koffiehuis — de politiek — kunst en tooneel —. Er zal een scène zijn, 'k geloof de eerste : heel de familie zit zondag's namiddags in de voornaamste kamer na 't diner, koffie te slurpen : "'t meisje" van den huize klopt op de piano — de kwaal des tijds —
Le Moulin de la Forèt noire van
Eilenberg.
[12] Met gazetten in de hand schuifelen de anderen op de u misschien bekerde wijze. Zou 'k daar een vrijer inbrengen? Ja... maar laat me nu maar zoeken.
Van familie gesproken; dat kiesche thema, waaraan ik niet begin zonder malaise. Oppervlakkig is met de h[eren] broeders de zaak weer goed. Maar van intiem samenleven zal wel nooit kwestie zijn. Waarom woon ik niet met je op éen kamer te Brussel...!!
'k Heb dezen nacht "van 't een in 't ander gedaan", zonder calembourg. 'k Ben van 1890 in 1891 gezwommen op stroomen Niersteiner, St. Estèphe en Beaune.
Joris heeft een sôuper van
31 frank te betalen gehad — winst van zijn muziekboekje
[13]...!! We hebben dat "genoten" in de
Taverne royale, waar gij ook eens geëten hebt, op de Meir. We kwamen er uit —
Willem,
Joris en
Mane — gebuisd en
gebuikt 'lijk philisters. Vandaar zijn wij gaan joelen in de Kloosterstraat, een populaire wijk, waar we in een typiek estamineeke gevallen zijn, waar een hoop vrouwen en venten, met een vedelaar, 't oud jaar doodzongen en doodkrabden. Wij lieten den ouwen kerel zingen — een Rembrandtsche type — een oud, zeer
garstig zelfs zeer gekruid lieken waarin als een saterachtig refrein steeds terugkwam: —
"en hij stond altijd stijf! hè!!["] Die
hè! was pyramidaal. Hij kreeg er een borrel voor. En die wijven zongen dat, man, of 't een weesgegroet ware geweest. Dan zijn er
prachtige meiskens binnengekomen.
[4]
De beroemde
blonde van Antwerpen, cantinière van de garde–civique
[14], haar zuster, een engeltje, een vriendin
enz[ovoort enzovoort] We hebben gezoend en gedanst en gezopen — och, een Balthasarsche orgie... Om 3 uren viel ik in mijn bed!
't Smaakte me als een glas Tokaïer
[*], toen ik dezen morgen,
bij mijn ontwaken — da's dichterlijk, hé? — uw brief zag liggen ... 't Jaar begon overheerlijk.
En nu
Gust, wat ik
je wensch? In ernst gesproken — want alles eindigt niet met liekens: — het
eeuwig jonge, dat je thans in je hebt, te bewaren. De sympathie, die je hebt en die van je uitgaat, te bewaren. En, om nu niet al te
conservateur te schijnen: moed genoeg om mij op te beuren als ik er noodig heb, opdat ik u dan weer eens
la réciproque kunne teruggeven.
[*] Word een bloednuchter philosoof — maar blijf een dichter! Blijf een vriend van den sympathieken, mij werkelijk innig sympathieken
Dwelshauvers, en — potverdomme, ook! — blijf het niet het minst voor uw
P[ost Scriptum]
- 1) Geluk met zaak Kloos.[15] — Geen nood voor Gorteriaansche invloeden, he? — Wees sceptiek, hoor!
- 2) Einde dezer maand: banket Taalverbond.[16] Ik ga de 2 Doctoren[17] maken en u zenden. — Later meer. Schrijf spoedig!
Annotations
[*] Tokayerwijn: wijn uit de Tokajstreek (in oostelijk Hongarije).
[*] 'La réciproque (terug-)geven': een wederdienst bewijzen.
[1]
Allebei uit H. Heines
Buch der Lieder; zie
H. Heine, Werke II (Wien, Leipzig, Prag, Verlag von S. Bensinger, 1885-1888)93; 106. De allusie slaat op het tweede en tweeëntwintigste gedicht van de gedichtencyclus Die Heimkehr (1823–1824). In het tweede gedicht, bekend onder de benaming Die Lorelei, kan men o.a. lezen:
"Sie kämmt es mit goldenem Kamme,
Und singt ein Lied dabei,
Das hat eine wundersame,
Gewaltige Melodei"
In gedicht nr. tweeëntwintig van dezelfde cyclus staat o.m.:
"Die Jungfrau schläft in der Kammer,
Der Mond schaut zitternd hinein;
Da draussen singt es und klingt es
Wie Walzermelodein."
Dat De Bom deze gedichten reeds lang kende, blijkt uit zijn Aanteekeningen van november 1887 (bezit AMVC), laatste bladzijde.
[2] In
De Koophandel van Antwerpen(2 en 3 november 1890) vindt men een artikeltje terug over
C. Montald: uit de beschrijving in deze krant van diens schilderij De maatschappelijke verlossing zou men inderdaad de indruk kunnen opdoen van, zoals
De Bom het noemt, een
"beenhouwerij"; het woord zelf wordt er nochtans niet in vernoemd. Zie nog over
Montald:
Het volksbelang(8 nov. 1890 en 24 januari 1891).
[*] 'Kwintig': vol kuren, grillen. 'Kwintig' vinden we niet terug in het
Idioticon van het Antwerpsch dialect (Gent, A. Siffer, 1906) van P.J. Cornelissen en J.B. Vervliet. Het staat wel in de vierde druk (1898) van
Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandsche taal. Over
Ch. Mertens en
H. Luyten schreef
De Bom later nog menig artikel. Zie Van Tichelen (
De Bom) p. 89; 95; 146; 202; 205; 208; 214.
[3] Frans Gittens,
Parisina. Treurspel in vier bedrijven, Gent, J. Vuylsteke, 1887. Het stuk, dat ook in 1887 geschreven was, was vergezeld van enkele muzikale schetsen van
Edward Keurvels.
Gittens behandelde in
Parisina een deel van de oude Griekse geschiedenis: in zijn opdracht aan
J. van Beers in bovenvermelde uitgave zegt
Gittens dat dichters van Aischylos tot Byron hem de stof leverden voor dit drama. Byron zou de inspiratie voor zijn gelijknamig gedicht dat door N. Beets in het Nederlands vertaald werd, geput hebben uit de kroniek van A. Frizi: zie
P. de Mont 'IV.-Parisina', in:
Losse schetsen, dl.III (Hasselt, Winand Klock, 1890), 285-291.
Het stuk werd voor het toneeljaar 1890–1891 op het programma van de lyrische drama's geplaatst en de muzikale partijen werden door Edw. Keurvels over heel het stuk sterk uitgebreid. In deze vernieuwde vorm werd Parisina. Lyrisch drama in vier bedrijven in de Nederlandsche Schouwburg op 29 december 1890 opgevoerd; verder nog op 5, 12 en 19 januari 1891. Zie respectievelijk De Koophandel van Antwerpen van 28–29 december 1890; 1–2 januari 1891; 9 januari 1891; 15 januari 1891. Zie nog Max Rooses, 'De tooneelstukken van Frans Gittens' in De Vlaamsche School nr. IV (1891), 12–13 en Zorsi (= Joris de Bom), 'Lyrische drama's. Parisina' in Ons tooneel, I nr. 17 (4 jan.1891).
Deze laatste besprak Gittens' Parisina positief, alhoewel hij meende dat de muziek, door "een half dozijn nieuw aangebrachte melodrama's", té veel aandacht opeiste, dit ten nadele van het "gesproken woord".
[4] Het 'comité de rédaction' van
L'art moderne bestond uit
O. Maus,
E. Picard en
E. Verhaeren; dat
Henry Van de Velde waarschijnlijk géén redactielid was, blijkt o.a. uit J. Joosten 'Henry van de Velde en Nederland 1892–1902. De Belgische Art Nouveau en de Nederlandse Nieuwe Kunst' in
Cahiers Henry van de Velde nr.12–13 (1974) 6–46, waarin tamelijk uitvoerig gehandeld wordt over de betekenis van
L'art moderne.
Van de Velde schreef wel artikels in
L'art moderne, wat o.m. blijkt uit
E. de Boms recensie in
De Vlaamsche School nr. V (1892), p. 10, over de 25ste tentoonstelling van
Als Ik Kan, en hij was ook verbonden aan de groep van
de XX(de
'Vingtisten'). Het was de schilder
A.J. Heymans, die de aandacht vestigde op
Van de Velde en in 1886 aan
Octave Maus, de bezieler van de
'Groupe des XX', een brief schreef waarin hij meldde een jong schilder te hebben leren kennen met veel kunstaanleg. Zijn aansluiting bij de neo–impressionistische beweging doet
Van de Velde het vertrouwen winnen van de
XX, zodanig dat hem op 12 november 1888 zijn benoeming bij de
XX door
Maus meegedeeld wordt. Hij wordt tegelijkertijd gekozen met
Georges Lemmen en Auguste Rodin.
Van de Velde stelt dan de eerste keer tentoon bij de
XX in 1889, en dit met zes schilderijen. Het was, zoals Robert L. Delevoy zegt,
"zijn echte intrede in de wereld (de wereld van de kunst), de belofte van levende relaties, het perspectief zich eindelijk te kunnen affirmeren". Zie Robert L. Delevoy, 'Van de Velde voor Van de Velde. 1882-1892. Tien jaar schilderkunst', in
Henry van de Velde 1863–1957 (catalogus n.a.v. de overzichtstentoonstelling ter herdenking van de honderdste geboortedag van professor
Henry van de Velde, Rijksmuseum Kröller–Müller, Otterlo, 21 maart – 24 mei 1964), p. 19-27.
[5] Het is moeilijk nu nog uit te maken wie deze redacteur kan geweest zijn: op
L'Escaut zelf worden geen redacteuren vernoemd; ook H. de Borger,
Bijdrage tot de geschiedenis van de Antwerpse pers. Repertorium 1794–1914 (Leuven, Ed. Nauwelaerts — Parijs, Béatrice–Nauwelaerts, 1968) geeft geen uitsluitsel. De recensie in
L'Escaut (30 dec. 1890) van de vertoning van
Gittens,
Parisina, getiteld 'Théâtre néerlandais. Parisina' werd ondertekend met de initialen J.H.
[6] Waarschijnlijk worden
G. Eekhoud en
H. van de Velde bedoeld, twee rasechte Antwerpenaren die verbonden waren aan het tijdschrift
L'art moderne dat, in tegenstelling tot
La jeune Belgique, een kunst van 'eigen aard' propageerde:
"Voir le milieu belge, penser en Belge".
La jeune Belgique drong, al is de benaming van het tijdschrift wel misleidend, aan op navolging van de Franse Parnassiens, en, in het geval van
I. Gilkin, op het inspiratie zoeken bij de 'décadents'. Over het al of niet propageren van een eigen Belgische kunst ontstond trouwens een fikse rel. Zie Gustave Charlier en Joseph Hanse,
Histoire illustrée des lettres françaises de Belgique, Brussel, La Renaissance du Livre, 1958), 343-346.
E. Picard, de verdediger van 'l'âme belge', wordt hier blijkbaar niet bedoeld, vermits hij slechts terloops vermeld wordt. Door zijn uitspraak
"Jammer dat ze dat zijn" plaatst
De Bom zich blijkbaar aan de kant van de
Jeune Belgique–adepten.
[7]
E. de Bom,
De pessimist. Een akt, Antwerpen, J.–E.Buschmann, 1891, 32 blz., onder pseudoniem
Van Mane.
[8]
De Bom bedoelt de vergadering van 26 december 1890 (en dus niet donderdag 25 december 1890). Zie het
Maandblad van het Taalverbond, I, nr. 8 (4 februari 1891), p. 77.
Zie ook brief 116 (1890) noot 1.
[10] Van deze plannen kwam blijkbaar nooit iets in huis.
[11] Nooit verschenen. In
De Boms
Aanteekeningen X van mei 1890 (bezit AMVC), p. 83–84 vindt men wel enige "Ansätze" tot deze komedie.
[12]
Richard Eilenberg,
Le moulin de la forêt noire. Idylle (Brussel, Aug. Cranz en Londen, Cranz en Co., s.d). Het stuk was zeer populair en werd vaak gespeeld bij prijsuitdelingen.
[13]
Joris de Bom,
Keur van zangen voor de school en het leven, Antwerpen, G. Faes, 1890.
[16] Zie het
Maandblad van het Taalverbond, I, nr. 8, (4 febr. 1891), p. 78 en I, nr. 9 (22 maart 1891), p. 85. De inschrijvingsprijs voor dit banket (
De Bom noemt het
"een gezellig feestmaal") bedroeg 3,50 fr.
[17] Reeds in
De Boms
Aanteekeningen IX van januari 1890 (bezit AMVC, p. 93) vindt men het plan tot
De twee doctoren. Academische hanzerij in schuifkens. Het stuk zelf verscheen nooit, maar werd voorgelezen op het banket van het
Taalverbond op 31 januari 1891 door
Vermeylen en
De Bom. In het
Gedenkboek August Vermeylen schrijft
De Bom hierover:
"Ik had u anders willen vertellen van dat heuglijk banket van het Taalverbond te Antwerpen in Januari 1891, waar Vermeylen en ik, als Kees Droes en als Dr. Kwabbes optraden met een Academische Hanzerij in één schuifken en één prologe, uytghebeldt ende ghespeldt door "Dr. van Mane en Dr.Diets: het heette "De twee Doctoren". De knuppelverzen waren op één nacht door mij gebaard, Vermeylen had voor zijn deel een grandioze parodie, getiteld Symphonisch Monodrama, (ik hoop, hij bezit het nog?) dat hij met verbijsterende droog–komieke verve voordroeg; mijn broer Joris improviseerde de begeleiding aan de piano. Peter Benoit, die met de Geyter en Rooses, Gittens, Rosseels en natuurlijk met Pol de Mont (die pret had!) onder de tafelgasten was, heeft op zeker oogenblik, zoetjes berispend, zijn wijsvinger naar ons opgeheven ... Wij meenden 't waarachtig niet zoo kwaad. Die wijsvinger van Benoit echter, ik zie hem nog ..... Cet âge est sans pitié, niet–waar?". Zie
E. de Bom, 'De jonge Vermeylen', in
Gedenkboek A. Vermeylen (1932), p. 31.