Maandag
6 April 91
Mane der manen!
Neen, ik ben niet erg boos — niet meer erg boos — op u, goeie! Ik weet dat ge veel moet geleden hebben, en veel lijdt. Eerst was ik zoo ontmoedigd door dien "gekken, uitzinnigen, onbegrijpelijken — maar, eilaci, zoo pijnlijk-menschelijken brief", dat ik niet meer wist wat u te antwoorden. Gisteren wilde ik nog een laatste poging pogen: ik schreef een langen (ja, Mane), een ellelangen brief, of liever een opstel, met titel: Over de vrouw in 't algemeen
en Clara in 't bizonder,
in hun betrekkingen met "kunstenaarszielen". zend me dien brief eens
Het spijt (?!) me dat ik u dat nu niet meer kan opzenden; het was een stuk van groote waarde. Enfin, ik behoud dat gewrocht, het ligt gereed, en indien ge nog éens "geplakt" wordt, ontvangt ge dat subito.
[1]
Over dat onderwerp heb ik sedert eenige dagen veel gedacht, en ervan gesproken (in 't algemeen,
natuurl[ijk]) met verscheidene kerels, eerbiedwaardig voor hun ervaring. Nog gisteren zei me een advokaat — een jongen van veel talent, die
iemand is —, en die sedert zes jaar een maîtresse heeft waarvan hij niet los kan:
Ça dégrade..." En hij heeft me zeer klaar uitgelegd waarom een vrouw een' kunstenaar zedelijk en verstandelijk verliest. Nog éen voorbeeld:
Grégoire le Roy baande den weg waar nu Maeterlinck lauweren plukt (da's 'en figúur), en schreef zelfs een drama
[2] dat schooner is dan
l'Intruse.
[3] Maar Maeterlinck liet
maar van tijd tot tijd zijn maagdelijk kleed aan de doornen van den weg des levens scheuren, (da's weê'al 'en figúur), nam de gedachten van
[2]
G. le Roy, en leverde
in drie jaren: 1) Le Massacre des Innocents — 2) Serres chaudes — 3) L'Intruse — 4) les Aveugles — 5) La princesse Maleine — 6)
les 7 princesses (zal binnenkort
versch[ijnen]) — 7) L'Ornement des Noces Spirituelles, de Ruusbroec l'Admirable —
[4]
En ziehier nu het slimste: sedert December heeft Maet[erlinck] een "bestendige" maîtresse, — en hij heeft geen regel meer geschreven.
Ik zie u van hier lachen, en denken: "dat schijnheilig varken van Gust is zedelijk geworden. Ach! waar is de Gust wiens hartthermometer tot 100° opliep bij àlle vrouwen? Waar is de Gust van den 'Bar russe'? Waar is de Gust die — gisteren! — het maagdom van Gusta ging rooven in het 'Hôtel de Nancy', in een kamer van 2 fr.?["]
Hewel, goeie, die Gust is nu de Gust van weleer — de Gust van gisteren! — niet meer. Hij deelt bijna de gedachte van Jules Vallès (die geen jezuiet was): "Wilt ge een gewrocht schrijven, blijf kuisch!" (cf. G. Flaubert). Ik deel die gedachte bijna, omdat ik niet geloof dat een man kàn kuisch blijven, voor physiologische redens. Ik zie maar twee oplossingen van 't vraagpunt:
1° — met een maîtresse leven, alsof men getrouwd was (ja!), maar een vrouw kiezen die zorgen kan voor al de stoffelijke, kleingeestige zaken van 't leven, die u helpt, u volkomen vrij laat, en u niet komt storen in uw kunstenaarswerk, en daarbij: een vrouw die geen kunstenaarsziel heeft, opdat ze op uwen geest niet ontverve. Ik geloof dat het leven dan heel regelmatig zich moet ontrollen, en dat men "op zijn philistersch" veel moet kunnen werken.
Of beter nog: poep uw dienstmeid. Dat is misschien nog het zekerste, en ik ben zeer gelukkig die oplossing gevonden te hebben.
2° — Hebt ge geen dienstmeid, of kunt ge er geen schoone vinden, ga alle maanden — of alle twee maanden,... volgens het karakter — naar 't bordeel. Dat zult ge cyniek vinden,
[3]
maar ik ben overtuigd dat ik hier de waarheid "vastgegrepen" heb.
Gewichtig. In ieder geval, maak van het poepen een natuurlijke werking, iets zeer gewoons, als het eten en het schijten. En ziedaar. Amen, waarde parochiaan!
En nu, Mane, moet ik u zeggen hoe verheugd ik ben voor alles wat ge me daar geschreven hebt? Nu lacht de toekomst u toe, nu zijt ge vrij! En hebt ge geleden, des te beter: men moet veel lijden om kunstenaar te worden.
Een plaats voor u, in Brussel, heb ik nog niet gevonden. Ik heb aan mijn oudste broêr gevraagd éens met Fetis te kouten, maar hij heeft alle dagen een hoop zaken te verrichten, en heeft mijn vraag vergeten. Binnen twee of drie dagen zal ik u daarover iets schrijven.
Zaterdag — zondag liever — ben ik tot 2 u. 's morgens bij
Gr[égoir]e le Roy gebleven. Hij heeft me zijn drama gelezen:
l'Annonciatrice. Twee bedrijven zijn sedert zeer lang geschreven (
vóor les Flaireurs,[5] en vóor l'Intruse, bemerk wel). Het derde bedrijf zal hij nu op papier brengen, in 't vlaamsch, waarschijnlijk. Dan zal ik de twee eerste bedrijven vertalen, en we kunnen dat doen opvoeren in Antwerpen.
[6]
Het zou zeer veel effect maken. Het onderwerp is: de aankomst van den Dood, die langzaam een huis inneemt; het is een tegenstelling tusschen den levenslust, waaraan de grijsaard zich wanhopig vastklemt, en dat noodlot dat dien grijsaard in het somber onbekende werpt. En in heel het drama zijn er dingen die men niet durft zeggen, er is een schrikkelijk halfduister in alle woorden. Van den dood spreekt men niet, maar men voelt dat hij altijd daar is, en stilletjes aankomt, en op heel de handeling zweeft. Ik zie van hier Bouwmeester onrustig zeggen, bij het souper:
[4]
"Maar... riekt ge hier niets? Vrouw, er is hier altijd zoo'n reuk... dat riekt hier naar de aarde, zou men denken..."
Hij heeft me nog minnebrieven gelezen door een vrouw geschreven: vol fouten, maar soms
colossaal. Schooner dan het "Cantique des Cantiques.".
[7] Gr[égoir]e[ le Roy] prangde zijn voorhoofd met zijn twee handen, en riep geestdriftig:
"Dat is colossaal!! co-los-saal!!!" O.a. heb ik deze regelen onthouden.:
"Je souffre de toutes mes pensées, aujourd'hui" — In een beschrijving van de zee: "La mer est calme et je suis très triste. La plage et la digue sont désertes. On dirait la mort qui s'approche." — en dien kreet: "Oh! je voudrais tant mourir un peu de toi!" enz[ovoort enzovoort]
Hierbij zend ik u twee gedichten die 'k zaterdag geschreven heb.
[8] Stuur me die terug met eenige verbeteringen.
Goeie, ik druk u de twee pollen
Gust
Annotations
[2] Grégoire le Roy, L'annonciatrice, drama in drie bedrijven, onafgewerkt en onuitgegeven. Het handschrift bevindt zich bij de dochter van
Le Roy, Mevrouw van Paemel. De tweede scène van het eerste bedrijf werd gepubliceerd in het tijdschrift
Epîtres, nr. 24 (maart 1951), p. 55 met een voorwoord van Pierre Maes (blz. 49-54), waarin deze wijst op het verband tussen
L'annonciatrice enerzijds en
Les flaireurs anderzijds. In dezelfde aflevering van het tijdschrift (blz. 46-47) bevindt zich ook nog een brief, gedateerd 17 juli 1890 van Maurice Maeterlinck aan
Grégoire le Roy over zijn drama.
[3] Van Maurice Maeterlinck.
L'intruse werd gepubliceerd in 1890.
[4] Maurice Maeterlincks
Le massacre des innocents werd pas in 1918 in de handel gebracht in de bundel
Deux contes. Le massacre des innocents. Onirologie (Parijs, Georges Crès, 1918). Het verhaal was echter eerder verschenen in
La Pléiade, I, 1ste reeks, nr.3 (mei 1886), p. 65-74. Een overdruk van deze tekst, getekend Mooris Maeterlinck, werd — zonder vermelding van plaats, datum of uitgever — als plaquette op slechts weinige exemplaren in omloop gebracht zonder dat het evenwel in de handel verkrijgbaar was. Maeterlincks
Serres chaudes (gedichten) verscheen in 1889 te Gent [bij L. van Melle]. In hetzelfde jaar kwam te Parijs bij Léon Vanier de Franse uitgave van de pers.
Paul Lacomblez (Brussel) bezorgde in 1891 de eerste nieuwe uitgave. Maeterlincks
L'intruse (éénakter in proza) verscheen voor het eerst in
La Wallonie, V (jan. 1890), p. 3-28, en werd uitgegeven te Gent in 1890 bij L. van Melle.
Paul Lacomblez bracht [eveneens in 1890] de bundel
Les aveugles, die inzet met
L'intruse (
Maurice Maeterlinck, Les aveugles, Brussel, Paul Lacomblez, [1890]. In 1891 bracht
Lacomblez nog een nieuwe editie op de markt.
Maurice Maeterlinck, La princesse Maleine (drama in 5 bedrijven) [Gent, L. van Melle], 1889. In 1891 verschenen te Brussel bij
Lacomblez nog drie heruitgaven.
Maurice Maeterlinck, Les sept princesses (Brussel, Paul Lacomblez, 1891.
Maurice Maeterlinck, L'ornement des noces spirituelles de Ruysbroec l'Admirable (vertaald uit het Nederlands en van een inleiding voorzien door M. Maeterlinck), Brussel, Paul Lacomblez, 1891. In hetzelfde jaar verscheen te Parijs een nieuwe uitgave bij Ed. Nilsson. (Deze gegevens putten we uit
H. Talvart en J. Place, Bibliographie des auteurs modernes de langue française (1801-1962) (Parijs, La chronique des lettres françaises, dl. XIII, 1956).
[5] Charles van Lerberghe, Les flaireurs (Brussel, Paul Lacomblez, 1889. Het werk was eerst verschenen in
La Wallonie, IV (jan. 1889), p. 24-44, met een noot:
"Légende originale et drame en trois actes pour le théâtre des fantoches". Voor de verhouding van
L'intruse van Maeterlinck tot
Les flaireurs van
Ch.arles van Lerberghe, zie
G. Vanwelkenhuyzen, 'L'intruse et Les flaireurs', in: Annales de la Fondation Maeterlinck, deel VIII (Gent, 1962), p. 38-60 en
G. Vanwelkenhuyzen, 'Encore L'intruse et Les flaireurs', in: Bulletin de l'Académie Royale de Langue et de Littérature Françaises (Brussel, Palais des Académies, 1963. Zie ook
J. Hanse, 'La genèse de L'intruse', in: Bulletin de l'Académie Royale de Langue et de Littérature Françaises, deel XL, nr.3, blz. 162-167 en een artikel van Franz Hellens in
La dernière heure van 10 juni 1947. De gegevens uit deze noot en uit noot 1 danken we aan de heer J. Warmoes, directeur van het Musée de la Littérature te Brussel. De affiniteiten tussen beide auteurs blijkt ook uit een artikel van
Grégoire Le Roy over Maeterlinck in
La jeune Belgique, X, nr. 10 (oktober 1890), p. 357-360.
[7] De Franse benaming voor het Hooglied van Salomon uit het
Oude Testament.
[8] Waarschijnlijk uit
'Te Brugge', Zingende Vogels, II, 2de stuk (1891), p. 87-90. De definitieve versie is gedateerd 'September '91'.