Donderdag, 5 u. 's namid[dags]
Nu dat ik al die wijsbegeerte heb ingeslikt, moet ik het bekennen: de fataliteit is "slechts een woord waarmêe de zwakken hun zwakheid bemantelen." De Vrije Wil bestáat (zoo lang, natuurlijk, dat het vleesch niet al te erg lijdt). U heb ik niet meer noodig dat te praten, gij kúnt uzelven beheerschen, en hebt het bewezen. Ge geneest nu langzamerhand, maar ge gaat sterker worden dan te voren.
Wat erger is, 't is dat ge in Antwerpen alleen staat, met om u heen de onverschilligheid van al die "vreemdelingen."
[2]
Waarom toch zijt ge in Brussel niet? Ongelukkigl[ijk], (mijn broêr heeft met Fetis gesproken), hier is er op 't oogenblik niets te bekomen.
Met Cl[ara] "afbreken" vindt ge slim, maar harteloos. Ge zult misschien gelooven (en dat is niét) dat ik met paradoxen speel: maar ik ben beginselvast overtuigd dat de kunstenaar zoo weinig hart als mogelijk moet hebben. De wereld behoort dengene die op alles kan spuwen. Verder wat meer hierover.
Wat is eigenlijk uw "
Waarheid"?? Wanneer zult ge dat komen lezen? Ik wacht, ben nieuwsgierig, en houd er reeds aan alsof dat een kindje van mij ware!
[1]
Te lezen; in de
Société nouvelle, een artikel van
James Van Drunen (prof. op de Hoogeschool) over de vertooningen van het
Theâtre-Libre.
[2]
Ik heb de eerste bladzijden gelezen van "
Chandosse, een drama van
Engelbert de Chateleux" (Leiden,
1877).
[3] Kent ge dat? Ik vind dat zeer raar, zeer curieus. Ik ben benieuwd dat te lezen. Eenige verzen uit die eerste bladzijden:
... O poezie, o werk'lijkheid!
O firmament, o liefde en gij, o luizen! ...
... gedachten die u
Zoo gansch Zondàg-namiddag-achtig kalm
En rustig door den geest pantoffelen ...
Het reizende gezelschap in den zomer
Heeft zéer veel van een ambulant bordeel.
... Het eigen leven walg'lijk-juist beschouwen ...
... 't Hysterisch pessimisme van mijn geest ...
Soms raaskalt een beetje de dichter:
... een drama,
Weemoedig als een kwisplend lammerstaartje,
En pessimistisch als een ongeknoopt genie.
Is dat niet raar? Op tien verzen zijn er zeven of acht in dien trant. Ik zal u daarover schrijven na 't lezen van 't werk (waarvan ik nooit hoorde spreken. En gij?)
[3]
Binnen eenige dagen zal ik heel en al vrij zijn. Dinsdag vertrekken mijn moeder en mijn twee zusters naar Parijs. Zij gaan heel Frankrijk rondreizen (Vichy, Lyon, Nîmes, Marseille, Nice, Arles, Carcassonne, Toulouse, de Pyreneeën, Bayonne, St. Sébastien (in Spanje), Bordeaux, Tours, Orléans). En zeggen dat ik híer moet blijven, heel-en-al vrij wel is waar, maar zonder een duit, en in 't afwachten van een examen! Ik vind dat nonndedieusch beest!!
Nu wil ik u eens fel over de koord halen. Niet om uw laatsten brief;
[4] die deed me veel pleizier. Uw critiek van mijn proefjes
[5] kon niet juister zijn (wat de
woorden en
uitdrukkingen betreft), en daaraan valt er geen woordje te veranderen. In het tweede gedicht heb ik verbeterd wat ge gispte. (de herhaling van "in 't halfduister" en "de lange litanieën" tracht die litanieën te laten hooren, met hun eentonigen val op 't einde der verzen... 't Is als een... leitmotiv dat boven de rest moet gehoord worden).
Maar nu:
Die
Liefdeschemering is geen "Kreet des harten", volkomen wil ik het bekennen. In mijn herinnering zongen de meesterlijke verzen van Baudelaire:
"Voici venir les temps où, vibrant sur sa tige, — Chaque fleur s'évapore ainsi qu'un encensoir; — les sons et les parfums tournent dans l'air du soir — enz. enz.[6] En ik wilde,
zeer koudbloedig, dien zielstoestand op een ander wijze weêrgeven, met meer droomerigheid, meer doffe kleuren, meer "schemerduister", enz.
Gij schrijft: "Ge zult, als ge oprecht ontroerd zult zijn, mijn zoon! mij ook dieper roeren!"
Hewel neen: gij, en Horatius, en Boileau gij hebt ongelijk. Dat zeg IK!
Verleden jaar heb ik over dat onderwerp éen uur lang in de klas gesproken. Wie voelt heeft de volle bewustheid niet van wat hij voelt, indien hij diep ontroerd is, of, kan het ten minste niet volkomen uitspreken. Ik veronderstel dat hij nochtans onmiddellijk zijn gevoel ontleedt, maar
[4]
dan is dat gevoel niet meer eenvoudig, integraal zuiver. En de bezieling, zult ge zeggen, die goeie bezieling van de Romantieken? Die bezieling, ik beken het, kan soms een subliem woord met een scheuring uit het hart rukken. Maar dat is maar "un feu de paille". Wie naar de bezieling wacht om te werken, werkt niet.
Gelooft ge waarlijk dat Aischulos, of beter nog, dat de oude Will, die honderden zielen ontleedde en deed léven, dat allemaal gevoeld heeft? Zou hij de gevoelens van Ophelia en Falstaff, van Shylock en Romeo, gevoeld hebben? Homo multiplex!
In zijn cel, van waar hij de wereld beschouwde, schreef Flaubert L'Education sentimentale. En daarin steekt meer gevoel dan in heel onze letterkunde.
Geloof me: het leven is als een stroom. Wie er in duikt wordt meêgesleept. De kunstenaar blijft aan wal, zijn nota-boekje in de linkerhand en een potlood in de rechter. En hij bekijkt, zeer koudbloedig, de menschen, die in den zonneschijn zwemmen en spectakel maken, — en de domme kerels die verder willen gaan, meer willen weten en voelen, de domme kerels die neêrduiken om te zien wat er daar beneden wel zou omgaan, en die weêr naar boven komen, met de handen en den mond vol slijk.
Ik zie dat ik phrasen begin te maken. Spreken we van iets anders.
Uw "in- en uitvalletjes over moderne kunst" hebben me uit mijn vel doen springen!
1° (ik spreek hier pro domo) wat mag er wel duister wezen in die twee gedichten die 'k u opzond? De woorden zijn eenvoudig, want wat ik te zeggen had was toch zoo eenvoudig ook! Maniérisme, gemaaktheid, waar hebt ge die gezien?? Gejeim! Ik herlees die verzen, en 't schijnt me dat ik het gevoel wel duidelijk heb gemaakt.
2° maar ge spreekt vooral in 't algemeen, tegen "zekere richting, ... extravagant, ... vreemd ... verzen waar niets in steekt! ! ! ! ! ! !. (de verzen van "Maeterlinck... en zijn bentgenooten") Ge maakt daar zelfs heel een synthesis van onzen tijd,
[5]
en brengt mysticisme, positivisme en idealisme in de zaak.
Ja, Zola, Ibsen, enz. zijn één zijde van onzen tijd. Flaubert, Baudelaire, Verlaine, Huysmans, ziedaar de andere zijde. Wij leven in een somber tijdvak, en er zijn kunstenaars (misschien de diepzinnigste, Mane!) die, verschrikt voor al dat positivisme, uit dat tijdvak willen leven, hun eigen ziel bestudeeren, zich in hun droomen opsluiten.
Het veld der poezie werd ontgonnen in den loop der eeuwen. Met de algemeene, eenvoudige gevoelens, de aandoeningen van Pieter en Pauwel, is er nu weinig te doen. De dichters zijn een weinig ziek, en wie ziek is voelt fijner, dieper dan wie alles met de goede ronde oogen van zijn gezond verstand bekijkt. De heusche kunstenaars trachten iets nieuws te zeggen, en ontleden "dat onbestemde, dat vage, dat onnoembare, dat daar schemert tusschen 't wezenlijke en 't nietbestaande, iets zwevends, iets nevelachtigs, iets mystieks, enfin." En waarom niet? Is dat niet waard door de kunst gezegd te worden? En zijn dat wel "Kernlooze dingen"? Er steekt meer poezie in zekere nevelachtige stukjes van Maeterlinck en Le Roy dat in duizend verzen over de onsterfelijkheid der ziel, de sociale omwenteling, enz. enz. En "vreemde, kranke" dichters lijk Shelley, Baudelaire, Swinburne, hebben toch iets moeten schrijven dat in overeenkomst staat met veel moderne zielen, vermits men hun baan opvolgt naar "un art plus sensitif". (de Goncourt)
En, in Godsname, spreekt toch niet van de ware poezie, de gezonde poezie! Wat de meeste Vlaamsche schrijvers ware en gezonde poezie noemen, is noch waar, noch gezond. Waar is die poezie niét, omdat ze doordrongen is met een conventioneele wijze van zien en voelen. Ook niet gezond, omdat die schrijvers oude deuntjes zingen, van hunnen tijd niet zijn, zich in verouderde vormen omwentelen, altijd vreezen op den anderen niet te gelijken. Zij kunnen hun ziel niet ontdekken, en hun eigen wijze van zien en voelen en denken niet duidelijk maken. Hun poezie is onwaar en ongezond.
[6]
En let op,
Mane: wij leven met al die schrijvers waarvan ik spreek. Heel ons Vlaamsche literatuur zit er van vol. Zij is opgepropt met onderwijzers en vaderlandschlievende flaminganten, die me allen zoo een weinig vuns rieken, en kunstliefhebbers die literatuurtje spelen, en kleingeestige beambten en "ronds-de-cuir"s
[*] ('k zeg dat voor u niet, zulle!!) enz. enz. Ik zoek vergeefs een
echte kunstenaar: ik vind maar
H[élèn]e Swarth (die een Hollandsche is), en van tijd tot tijd
Pol de Mont (dien ik zoo hoog niet meer schat, bij 't herlezen) en ook
Van Langendonck, Buiten dat,
nihil! En alle dagen oefenen die andere schrijvers hun invloed uit op ons. In het
Taalverbond beoordelen ze ons werk, ze lezen ons hún werk voor. Rond ú hebt ge óok
Bransen, en
T'Sjoenen en
Keslers. Zij heeten
legioen. Soms vind ik onze letterkundige wereld zoo walgelijk, zoo onkiesch, zoo kleingeestig, dat ik wel heel den boel zou willen loslaten, en
Taalverbond en
Distel naar de maan zenden. Dat zal er moeten van komen.
Nu dat ik eens al de sluizen van mijn "Kunstenaarsziel" heb opengezet, ben ik wat verlicht. Antwoord eens hierop, indien ge durft! ...
Naschrift. — Vraag eens aan
Pol de Mont of nu weldra de
Vogels gaan
zingen? Is zijn tijdschrift in 't water gevallen? Weêral een illusie dus die heengaat!
[7] En zeggen dat we altijd rot van illusies zullen blijven!
Mijn preek over de vrouw zend ik u niet. Ge hebt dat niet meer noodig, en er wordt te veel van Cl[ara] in gesproken.