15 Mei 91.
G[odver]doomesche Gust!
Motto:
Hā-â-ā...!
Nu wondert 't me, bi god, niet meer dat ik geen brieven van je krijg.
"Ich schrieb niemals Briefe, wenn ich mich amüsirte", zegt een type uit
Björnson's "Leonarda" dat ik thans lees.
[2] (Ziet ge,
ik lees ten minste nog!) En ik ook ondervond, zelfs
ondervind het eilaas nog... Maar
mijn onthullingen later. Eerst geef ik 't me genoegen u een beetje op den kop te zitten.
Zeg eens, kerel, je amuseert u... Goed, maar — — (met gefronste wenkbrauwen) 't is toch niet ernstig, he? Geen tweede editie van mijn geschiedenis?
Anders... zou ik het heel natuurlijk vinden. 'k Dacht bij mezelf, toen ik uw mooie brieven las, waarin ge met zoo'n plezierigen ernst, zoo'n (in 't huidig daglicht beschouwd) hoogst komieken sérieux, uw wereld-philosophie met pessimistisch gezicht voordreunde: "dat de houwe maar wachte tot zijn oogenblik gekomen is?" — En 'k beken dat ik er, erg ondeugend bijvoegde: "wat zou ik lachen!!!"
En nù zou dat, waarachtig?
Gij ook wilt van een posse een tragoedie maken? onverschillig worden aan alles om aan de slippen van een vrouw te hangen?
Maar, indien 't waar is dat gij even dom zijt als ik, dan spoedig een raad van iemand "die 't ondervond" (met hoogen krop): vlucht, vlucht, van 't oogenblik dat g' u verliefd voelt!
[2]
Toen ik 't deed was ik zooveel als bewust van mijn karakterloosheid, ik had me met dit denkbeeld vereenigd en had over alle bezwaren van gemoed en geest een streep gegeven. Maar iets troostends bleef me: 't geloof aan het karakter.
Ginder, zoo zei ik mij, in 't herte van Brābant,
daar woont een struische kerel.
Nooit leidd' een wijf hem aan heur hand:
hij spuwt op heel de werel(d)?
Gewapend met 'n potlood en een notaboekje
Neemt hij de wijk in een verborgen hoekje
(Flaubert schreef zóó een meesterwerk, mijnheer!)
[3]
En kijkt vandaar sceptiek op 't schouwspel neer
Dat hem de dommeriken biên, die
Zoo Beestig plonsen in des levens zwemdok
Dat zij ontsteken zijnen wrok,
en met Puck roepen doen:
what fools these mortals be!"[4]
En daar zou hij neergeveld liggen,
Hij, de reus der vroede gedachte?
Die vroeger zoo gaarne met alles lachte,
Dat na of ver, aan sentiment geleek?
Neen, neen, dat kàn niet zijn: gij moet me nog een brief schrijven, waarin ge detailleert wat er gaande is: vergeet niet, mijn zoon, dat de studie... kom, ik lul, ge waart nooit zoo straf aan 't studeeren als nu, want ge studeert voor 't leven, kerel.
'k Zou er graag een ondeugend vermaak in scheppen u een straf-predicatie in vier poincten te houden: maar ik ben zelf niet onschuldig. Maar ditmaal hoor, ben ik een nieuwe phase ingegaan. Ik geniet thans, of 'k doe m'n best toch zulks te doen, fin-de-siècléistisch!! ik poep, omdat ik zeg
"Freut euch des Puppens, so lang das Lämpchen glüht"[5] en met 't vaste besluit slechts zooveel te doen als 't lichaam, die tyran, bepaald eischt. Ten tweede,
Cl[ara] is een behoefte voor me, wijl ik bepaald Niemand heb in Antwerpen, Niemand!! Noch man, noch
vr[ouw], noch onzijdig! Maar me laten lubben, bi God, neen! 'k Ben trouwens weer wat aan 't werken.
Gust, jongen, houd
[3]
u... stijf, en als ge lust en tijd hebt, — schrijf!