Nevele 4 Juli 1891
Hooggeachte Heer
Ik neem de vrijheid mij tot U te wenden om door uwe welwillende tusschenkomst het manuscript van mijn roman Het Recht van den Sterkste terug te ontvangen. Dit manuscript heb ik voor een drietal maanden aan Mijnheer Willem Kloos opgestuurd met het voornemen mijn gewrocht in de "Nieuwe Gids" te laten verschijnen. Het kwam hem echter niet als geschikt voor[1] en daar ik nu juist een uitgever gevonden heb,[2] verzocht ik hem reeds driemaal mij het handschrift te willen terug zenden.[3] Tot dus toe heb ik het nog niet ontvangen en ik wacht er naar om mij terug naar Amerika op reis te begeven. Ik heb den datum van mijn vertrek reeds moeten verschuiven.[4] Ik zou u dus zeer dankbaar zijn, Waarde Heer, indien U er iets aan doen kondet om mij mijn afschrift zoo spoedig mogelijk te laten geworden. Daar ik hoegenaamd geen nieuws van Mijnheer Kloos meer ontvang, denk ik dat hij misschien ook voor het oogenblik afwezig is.[5]
Ik dank U op voorhand en blijf, met bijzondere hoogachting uw d[ienaar]
Cyriel Buysse
Annotations
[6] Het is mogelijk dat Buysse zich tot een van de andere leden van de redactieraad van De nieuwe gids wendde om de teruggave van het manuscript van zijn roman Het recht van den sterkste bij Willem Kloos te bemiddelen, want uit het verdere verloop van de brief blijkt dat Buysse al driemaal bij Kloos had aangeklopt. Tot de redactieraad behoorden op dat moment behalve Kloos ook Frederik van Eeden, Frank van der Goes en Pieter Lodewijk Tak. Zie Garmt Stuiveling, De nieuwe gids als geestelijk brandpunt (Amsterdam, De Arbeiderspers, 1959), p. 164.
[2] Dit was Ad. Hoste, Veldstraat 49, Gent.
[3] Van geen van de drie pogingen werd iets teruggevonden.
[5] Of Kloos op reis was, kon niet worden achterhaald. Wel werd vastgesteld dat Kloos het toen heel erg druk had. Zo was er een onenigheid met Frederik van Eeden en Frank van der Goes. Kloos zou ook op vrijersvoeten geweest zijn, wat tot een verloving met Miek Pijnappel leidde, en ook zou hij heel wat gezondheidszorgen gehad hebben. Zie G.H.'s-Gravesande, De geschiedenis van de Nieuwe gids (Arnhem, Van Loghum Slaterus, 1954), p. 370-374 en 491-494. Zie ook Fr.van Eeden, Mijn dagboek, dl. II (Amsterdam, N.V.van Münster, 1931-1941), p. 180.