Maandag
6 Juli 91
Ach Gust!
'k Zou u een kapitaal epistel willen schrijven, om u te beklagen. Maar 'k ben zoo treurig als gij. Kon Puck weerkomen,
[1] hij zou weêr roepen, als hij ons, — sukkelaars, onmachtigen? neen: menschen! — zag:
What fools these mortals be!
In mijn toestand is geen verandering gekomen, tenzij een stap nader naar de definitieve scheiding. Ze is werkelijk zeer boos, ditmaal. Ik heb haar gezegd, dat ik het zonderling vond, dat de Duitschen, die ons gedurig uitschelden, ons niet slecht achten om er te komen wonen. Zij vertaalde: "in hun land hebben zij niet te eten, daarom zoeken ze 't bij ons." Ze heeft misschien gelijk. In 't algemeen is dat zoo. Zij is de eenige ùneigennützige die ik ooit onder de Duitschen kende.
'k Heb wel graag dat heel de historie uit zij, maar 'k wenschte niet, dat het op zoo'n niederträchtige manier weze, en zóo met de leelijke zijde voor mij. Ge kunt het zwak van me vinden, maar ik houd er een beetje aan, dat, wanneer ze later aan me terugdenkt, ze niet laag van me denkt. Das sagen Sie allen; dass du nùn eben so sprechen solltest, daß hat mich gewùndert und mich beleidigt." 'k Heb niet van haar kunnen verkrijgen een laatste maal ernstig samen te spreken ('k had wel eens met haar den bilan onzer vreugden en weeën, in 't laatste halfjaar doorleefd, willen opmaken). Zij wil niet meer. Een verkropt "adieu" en 't was gedaan. 't Zij zoo. 'k Heb haar mijn brieven teruggevraagd; 'k zal ze bekomen, zegt ze; en dan... evohé! — zie eens, wat philosoof ik ben! — de reis naar Holland, en daarmeê het keerpunt: dan de strijd, het leven, de kunst!
[2]
Gij ook, Gust, hebt dat noodig. En daarom, wat ook gebeure, denk er niet aan Holland uit uw hoofd te stellen. Dat moet en dat zal; wij hebben dat uit gezondheidsredenen van doen. Ach, waren wij samen, samen zouden wij den draak van het ewig Weibliche bekampen! Geloof me, de liefde van een wijf is een glas geverfden wijn; van den eersten teug lekt men zich de lippen af, de laatste verkrampt u de ingewanden.
Onze groote fout is: dat alles ernstig op te nemen.
Nog eens: naar Holland gaan we. We mengelen onze centen bijeen en leven uit één pot.../ "tot dat 't op is." Desnoods gaan we niet zóólang als we voorgenomen hadden, Denkt gij, dat ik geen opofferingen doe, geen pact met mijn geweten moet sluiten, om dat droombeeld te verwezenlijken? Mijn schulden beloeren me met rooie oogen en toonen hun tanden. Maar 'k doe mijn oogen toe: dan verbeeld ik me, dat ze niet daar zijn.
'k Vrees dat ik uw Salons in de Crespelstraat niet zal kunnen komen bezoeken: bezie den omslag ven dezen brief, en probeer (!) te verstaan.
Pol de Mont heeft me reeds een paar keeren gevraagd in Zingende Vogels wat te doen "als ik wat heb, zie-je." Met zoo weinig oprechtheid vroeg hij dat, dat ik geen lust heb. Och, zaak is niet, wáár we zullen schrijven, wèl wàt we zullen scheppen.
Louis Mortelmans is een knappe kerel. We moeten dien in ons verbond sluiten.
N[ota Bene] Als ge me in Brussel wilt hebben, moet ge me nooit verwachten dan tusschen den 28n der maand en den 5n der volgende.
Schrijf me eens, Gust, wat ge over Holland denkt. Stel me niet te leur, HEIN!
Ik blijf unbedingt je
Mane