Ik ben niet verhjalmard:
[*] ik zit
alleen sedert elf dagen op mijn kamer. Morgen moet ik mijn examen afleggen. Maar ik heb een rotten tand en een zweer in mijnen smoel, en kan 's nachts niet meer slapen. Ik ben vermoeid, lam,
af, ziek, onnoozel, dom, "stoem". Ook zal ik morgen "blink
buizig" (lijk
V[an] Deyssel zegt) van de Hoogeschool terugkomen. 'k Vind da' beest, al die vacantie-droomen zien instorten, en dat voor een smerig stukje tand.