Mijn houwe jongen, 'k wil mijn bed niet in vóor u geschreven te hebben, dat ik vanavond een beetje genot beleefd heb. Niettegenstaande al de miserie en de miseries van den droeven tijd dien wij beleven, is dit nog mogelijk. De brieven van Flaubert
[1] — een reus, naar wien ik met aanbidding opzie — monterden me dezen vooravond zoo goed op, dat ik de lust naar werken weer weldadig ín me voelde wakker worden. Zooals ik je schreef, ik was van plan mijn type uit
Tarare eens op te zoeken. De god Toeval deed me hem dezen middag ontmoeten; heden avond heb ik hem op zijn pover kamerke opgezocht, gewapend met stinkstokken en eenige centen. Ik heb den dompelaar doen vertellen, en heb wel 12 bladzijden nota's bijeengekregen over het oud weezenhuis — ofte knechtjeshuis.
[2] Dat is stof voor een prachtig hoofdstuk. Ik spaar u verdere uitleggingen om u, als 'k het later schrijf, een kerschversen indruk te bezorgen. 'k Ga in een wereld treden nu, zoo geheel vreemd, zoo heelemaal Huysmansachtig afgetrokken van alle boekwezens. Ik voel mij oprecht herleven bij die bezigheid; daar is wezenlijk diepen troost in te putten. Maar wat bitterheid in dat leven en wat zal dat een treurig boek zijn. In mijn bol voel ik 500 bladzijden in wording! Ditmaal moet ik een Werk baren, mijn
Gust! dat ik voltooien wil, met verwaarloozing van al 't gepeuter aan schetswerk en kneuterij.
'k Weet nog niet hoe 'k zal aanvangen maar er zullen documenten in zijn. De realistische beschrijving van het leven in 't weeshuis, de heele levensloop van mijn held, tot zijn huwelijk, de moord op zijn wijf en zijn zelfmoord — waarin heel een schildering van de Schelde, 't Schipperskwartier en de uitgedoofde dokken bij nacht (herinner u onze nocturne,
[2]
den Boekwezennacht
[3]!) zal erin komen. Er zal moeten voor
gestudeerd worden en dat doet me plezier; dat zal me heel en al buiten den kring der altijd gelijkvoelenden brengen. 'k Moet ook werken over socialisme lezen. 't Zal een echt opvoedingswerk voor mij zijn. Ge ziet dat g'een goê daad hebt begaan met me uw Flaubert te leenen.
Een paar uren nadat ik u laatst schreef vond ik van
Simons een brief thuis met zijn boek Amsterdam in stukken en brokken,
[4] zeer geestig, dat hij me zegt ook u te moeten laten lezen. Zijn schrijven is zeer sympathiek. Hebt gij ook zijn dagbladen ontvangen met de critiek op 't Congres?
[5] Zooniet zend ik u dat. Tot hiertoe heb ik hem nog niet geantwoord. Tot nu toe was ik zoo wat door mijn eigen roman — het onderzoek naar X — opgeslorpt geworden. Ge moet zoo spoedig mogelijk in
den Spectator schrijven. Hij zegt dat ik de
Waarheid moet afmaken voor
de Gids[6] en dat hij 't zal doen aannemen in de
Variétés te Amsterdam en misschien ook wel in de
Tivolischouwb[urg] te Rotterdam.
[7] 'k Zag met plezier uw nieuws over Huysmans en uw
Gids-plan. Laat ons zoo spoedig mogelijk bij die capitalisten debuteeren — o mede-proletariër!
Van proletariërs gesproken; ge moest me per omgaande of zoo spoedig ge kunt zooveel geld opzenden als ge kunt krijgen. Hebt ge geen goeie ziel die ten minste 25 fr. kan afdokken? Mijn melkkoeien zijn alle droog of onzichtbaar. Ik verwacht hierop klinkend antwoord. Mitsgaders kolossale brieven.
[8]
Met den poot der eeuwige vriendschap
Mane
P[ost Scriptum] 'k Werk aan 5
n akt vertaling
Volksvijand.
[9]
Annotations
[1] Gustave Flaubert, Correspondance (Parijs, Bibliothèque Charpentier, 1891), 4 delen en voorzien van een inleiding door Caroline Commanville.
[2] Zie
Emmanuel de Bom, Aanteekeningen XI (april 1891 (bezit AMVC), p. 91-103. Een paar bladzijden verder (pag. 112-116) vinden we nog een uitgewerkt fragmentje uit
De roman van den Does.
[3] Naar aanleiding van de Boekwezendag te Antwerpen op 7, 8 en 9 augustus 1890.
[4] [Leo Simons Mz.], Amsterdam in stukken en brokken (Haarlem, De Erven F. Bohn, 1891). Verscheen anoniem. Het boek werd besproken door N.V.H. in de rubriek 'Leestafel' in
De portefeuille, XII, nr. 38 (zat. 20 december 1890), p. 3, waarin ook werd vermeld dat het boek werd opgesteld door
"enkele jongelui in opdracht van het bestuur der Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenvertier".
[5] De kritieken van
Simons waarvan hier sprake is, verschenen in het
Zondagsblad van het Nieuwsblad voor Nederland. Deze kritieken werden herzien en bewerkt voor een uitgebreid artikel over het 21ste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, verschenen in de oktoberaflevering van
De Gids (1891), p. 86-113, waarin
Simons zich zeer gunstig uitliet over
Buysse,
De Bom en
Vermeylen. Met zijn uitlatingen over deze drie laatsten getuigde
Simons van een scherp inzicht in de beweging die vanaf ongeveer 1890 in Vlaanderen groeide en die zou uitmonden in het tijdschrift
Van Nu en Straks.
[6] Niet gebeurd. Toch had
De Bom blijkbaar wel een vast voornemen om
De waarheid in
De gids te publiceren, want in zijn notitieboekje van april 1891 (bezit AMVC, p. 125) rekende hij in zijn geldnood alvast uit dat de publicatie ervan 40 gulden of 90 fr. kon opbrengen.
[7] Dat plan ging evenmin door.
[8] Naast deze paragraaf staan 2 kruisjes en een verticale streep (ter aanduiding van de belangrijkheid).
[9] De vertaling van Ibsens
Vijand van het volk was klaar op 24 september 1891. Zie
Emmanuel de Bom, Een vijand des volks van Henrik Ibsen, handschrift in AMVC (B 708/H).