17. Dec[ember] 1891.
Mijnheer De Bom,
Heden om 10 1/4 u. waart gij nog niet op uwen post,[1] en naar het schijnt komt gij dagelijks te laat.[2] Dit mag niet blijven voortduren, al ware het enkel wegens het slechte voorbeeld.
Ik durf dus vertrouwen, dat gij mij toelaten zult, mijne plicht behoorlijk te vervullen, zonder U nogmaals te moeten vermanen.
In die hoop groet ik U,
C[onstant ]J[acob ]H[ansen].