Brussel, Dinsdag avond.
5 Januari 92.
Houwe,
Heb-je 't jaar goed begonnen? Ik werk voort... aan mijn Roman!
[1] Die inleiding (een 20-tal bladz.) kan ik niet doorbijten. Dat is vreeslijk moeilijk. Ik heb
alles herbegonnen, en hoop dat het binnen een week of twee wat gemakkelijker zal voortrollen. Ik moet nu uren lang zweeten op eenige volzinnen, niet alleen om suggestieve woorden te kiezen & op te schikken, maar ook, heel eenvoudig, om zuiver Nederlandsch te schrijven.
Ziehier hoe ik die inleiding nu begrijp: ik wil geen lange, fijnuitgevezelde boterhammen van psychologie gebruiken, maar wel een zielstoestand door een samenspraak of soms een enkel woord schilderen, en al de rest door den lezer laten raden. Ik vertel dus het alledaagsch leven van mijn type, laat hem wandelen, spreken, schrijven, denken enz. Men leert hem zoo allengskens kennen, hem en zijn herediteit en ook zijn omgeving. En dat mag niet vervelend zijn!
Indien ik hierdoor kan geraken zal ik kunnen voortgaan. Die 20 eerste pagen zijn misschien de moeilijkste van heel het werk.
— Donderdag
[2] ga ik naar Leuven om het atelier van
C[onstantin] Meunier te bezoeken. Daarna zal ik het artikel gansch kunnen schrijven.
[3] Dat moet toch zoo spoedig niet af zijn, hé? Ik heb een beoordeeling te leveren van "Besproken Plaatsen",
[4] een voordracht te geven over het Vlaamsche lied,
[5] en voor Maandag
a[anstaande] moet ik klaar zijn met een geschiedkundig werk.
[6] Voeg daarbij nog morgen avond een vriendenbanket (met de winst van de revue!
[7] de wijn zal stroomen!) en dan zult ge een gedachte hebben van mijn werkzaamheden. — Dit jaar flink
gereveilloneerd!
[2]
Een soupeetje thuis, dat tot... 6u. 's morgens duurde.
Mijn oudste broêr[8] is kolossaal grappig, geniaal koddig geweest, heel dien nacht. Ik ben niet slapen geweest, maar ging om 6
1/2 naar
het Alcazar,
[9] om de smeerlapperij te zien van het bal dat eindigde. Dat was zeer kurieus.
's Namiddags heb ik op Mariatje (de Bl[ikken Ogen]) gezeten. Dat is de moeite waard met eenige details verteld te worden, maar in een brief kan ik nogal moeilijk! ...
— Vermits we van smeerlapperijen spreken:
Simons heeft aan
den Flamingant een goeden brief geschreven.
[10] Een fragment:
"De Flaminganterij, dat is: het kleinzielig onderling bewierooken, het verwarren van kunst en propaganda, het ophemelen van wat klein is als het maar Vlaamsch is, het zich opdringen van de schoolmeesterachtigheid[.] Hij had kunnen bijvoegen: "het verachten van al wat groot is als het maar Fransch is."
Onze beste vriend
Alfred de Smet (wien ik nochtans heel de zaak had uitgelegd, wat ons betreft) schrijft een nogal zwak antwoord van
drie kolommen.
[11] O.a. het volgend staaltje. Lees, en geniet. 't Is heel een periode:
"De sloot der flaminganterij bestaat alleen in uwe sympathieke verbeelding, Mijnheer, tenzij uw artikel in de Gids[12] niet anders ware dan de weergalm uwer uiterst belangwekkende gesprekken met... de heeren Buysse, de Bom & Vermeylen. Want men vertelt te Brussel — maar ik kan er moeilijk geloof aan hechten — dat voormelde drie jonge heeren het als eene uitmuntende (!) grap hebben aangezien, van wege simpele Vlamingen, eens een Hollander, een lid van een cultuurvolk, zoo maar onbarmhartig op het dwaalspoor te brengen aangaande de schaduwzijde der "mooie beweging", en tegelijkertijd, zoo zegt men — ten onrechte, meen ik — dien "wierook" en die "loftuiterij" van u te bekomen, waarvan, in Vlaamsch België, zij alleen, volgens u, zoo wars schijnen te zijn."
Ik zal eens — voor
den Spectator!
[13] — een studie schrijven over:
Journalistencynisme. Als motto, het laatste woord van Pot-Bouille:
[14] "Tout ça, c'est cochon & compagnie."
Annotations
[1] Vermeylen schrijft nog over zijn roman aan
De Bom in
brief 142 (zie ook
noot 6). Daar vermeldt hij de titel:
Heimwee. Hij hoopt tegen einde 1892 met het werk klaar te komen. Er is echter geen roman
Heimwee verschenen, wel een korte bijdrage met die titel in
Van Nu en Straks (Eerste reeks, 1 (1893), p. 3-9.
[3] August Vermeylen 'Constantin Meunier', in: De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 39-43.
[4] Er is van
Vermeylen geen bespreking verschenen van:
Leo Simons, Besproken Plaatsen (Amsterdam, Van Holkema & Warendorf, 1891).
[5] Over deze voordracht staat niets vermeld in:
Rob Roemans, (Werk van Prof. Dr. A. Vermeylen. Analytische bibliografie), p. 435-459. Er werd ook niets gevonden in de verslagen van
De Distel of van het
Taalverbond. Over deze voordracht was reeds sprake in 1891; zie
brief 210 (1891), noot 8.
[6] Waarschijnlijk gaat het om een seminarie-oefening. Niet teruggevonden.
[8] François Guillaume Vermeylen.
[9] Over dit bal schreef
La Chronique, XXIV (29 december 1891), p. 3:
"Une brillante fête de nuit aura lieu la veille de l'an à l'Alcazar. Au programme, un concours de beauté avec primes et un concours de danse. Tout fait prévoir un succès égal à celui de l'an dernier et qui permit à l'Aréopage de verser neuf cents francs aux pauvres, au profit desquels le bal est organisé." Op 31 december 1891 herinnerde het blad:
"Pour rappel: ce sor à l'Alcazar, spectacle gala. A 11 heures, grande fête de nuit organisée par l'Aréopage du XXe siècle." [11] Zie
[10]. Eerder was al een open brief aan
Leo Simons verschenen. Zie
Alfred de Smet, Een Hollander die de flaminganten versmaadt, in: De Flamingant, III (6 december 1891).
[12] Leo Simons, 'Naar aanleiding van het 21ste Noord- en Zuid-Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres', in: De Gids, XXXV, 4de r., IX, 4de dl (oktober 1891), p. 86-113.
[13] Er verscheen van
August Vermeylen geen bijdrage in de
Nederlandsche Spectator.
[14] De tekst van
Pot-Bouille eindigt met de volgende alinea:
"— Mon Dieu! mademoiselle, celle-ci ou celle-là, toutes les baraques se ressemblent. Au jour d'aujourd'hui, qui a fait l'une a fait l'autre. C'est cochon et compagnie." Zie
Emile Zola, Les Oeuvres Complètes, 11, Les Rougon-Macquart, X, Pot-Bouille. Notes et Commentaires de Maurice Le Blond. Texte de l'édition Eugène Fasquelle (Paris, Typographie François Bernouard [1928]) p. 426.