'k Heb lang gezocht naar 'n apostrophe om aan 't hoofd van dit epistel te zetten. Maar 't woord, dat ik graag had willen schrijven woû er niet uit, omdat ik vreesde wat "opdringerig" te zijn met mijn gevoelens, en omdat het niet past bij de réserve door U in acht genomen in uw schrijven.
't Symbolisme van "?!"
[1] begrijp ik tot heden nog niet heel goed. Hoe nevelachtig, hoe geheimzinnig toch! Zeker, uw brief verrast me, maar op 'n zeer eigen liefde-streelende manier. Misschien bedoelt ge, dat ik de eer en 't genoegen verbeurd had, sedert eenigen tijd, nog 'n handschrift van U te zien te krijgen? Maar, rechtuit, ik geloof mezelf niet zoo schuldig, al was ook de schijn tegen mij. Ten andere uw hartelijke en kordate brief bewijst me genoegzaam, dat, al is er terughoudendheid bij gemengd, Gij u toch niet meer genoopt acht, mij allerlei boosaardige dingen toe te denken.
[2]
Mijn inleiding is waarachtig veel te lang — maar ik moèst U dat zeggen.
En nu tot het corpus delicti overgestapt.
Wat Gij zegt over de verstandhouding, de samenwerking, zoo mogelijk zelfs de
vriendschap, die — minder nog om wille der personen misschien, dan om de grootheid onzer zaak — al degenen die
willen en
kunnen moest verbinden, dat onderschrijf ik met des te meer enthusiasme, daar het altijd m'n droom geweest is. Maar aan die verstandhouding, dat samenwerken moeten hooge eischen gesteld worden, en daarom verheugt mij in uw brief záo het zekere ongeloof tegenover hybridische dingen als
Cercle artistique,
Taalverbond enz.
[2]
enz. Om waarlijk iets beduidends tot stand te kunnen brengen moeten al de vormende elementen
kunnen. De onmachtigen over boord, zonder aanzien van vriendschap, persoonlijke achting of medelijden. Als Gij namen wilt schrijven onder die subjectieven weet Gij wie ik bedoel.
[3]
Wat Gij er ook al hebt mogen over denken, nooit is 'n pedante of pretentieuze bedoeling aanwezig geweest bij 't weinigje, dat ik (veel te vroeg, eilaas! maar ik kon 't niet kroppen, en 'k deed het meestal op commando, o bestuurder van de Toekomst!
[4] etc. etc.) aan critiek heb gedaan. B.v. destijds die artikels in
de Koophandel.
[5] Ik wilde bepaald afbreken met de zoogezegde vriendencritiek. Het grieft mij, bij 'n artiest dien ik hoogschat, feilen — zijn ze ook maar microscopisch klein!... —. liefde of sympathie mag de helderheid van den blik niet verduisteren — te ontdekken. En dan heb ik 't, zoo delicaat, maar ook zoo serieus mogelijk, gezegd. 'k Weet wel, dat dit moest stuiten, zelfs menschen, aan wier genegenheid (de uwe, die van
Gittens b.v.) ik veel houd, jegens mij koel, onverschillig of vijandig maken. Maar 'k heb nu eenmaal mijn idee hierover, dat de vrienden die zich om mijn waarheid zouden ergeren of er boos om worden
tegen mij, mijn vrienden niet zijn kunnen. Dit principe — alleenzaligmakend — heb ik willen doordrijven, en hoop ook in 't vervolg te bewijzen, dat ik zulks met meer hardheid en strengheid op mezelf wensch toe te passen. Ach, laat ons elkaar toch altijd zeggen wat we van elkander denken: alleen wat op waarheid gegrond is kan altijd blijven bestaan. En zo wil ik ook in mijn leven handelen. Na mijn laatste liefdeshistorie
[6] heb ik me bepaald van het
wijf losgescheurd, ik zuiver me van dag tot dag van mijn ouwe zonden, en wil dan in vertrouwen wachten tot de Vrouw verschijne met wie ik ziel en lichaam éen zal zijn.
Dit wat Evangelie-achtig klinkend tiradeken moet ge nu weer niet naïef noemen. Men kan dat heel ouwerwetsch noemen, — of ultra-modern? Eén Kunst, éen Waarheid, éen Vrouw! Geen godje,
[3]
geen partij, geen politiek, geen diplomatie, geen bazen! Individualisme, anarchie — in den niet bourgeoisen zin van 't woord. Als ideaal: zelfopofferend egoïsme. Dat is: streven naar de hoogste zelfontwikkeling, samen met de noodige dosis humaniteit om 't leed der anderen meê te voelen, en hun fouten te vergeven.
Amen.
Rechtuit, ik geloof even min als Gij aan een welgelukken van de onderhandelingen met den
Cercle artistique, of beter: met de leden van de
Nederl[andsche] afdeeling.
[7]. Er zitten daar te veel onmachtigen in, blokken aan 't been die ons zouden vervelen en tegenwerken, van die
Mane Rosseelsen, die altijd stoeten en maatschappijen tot bevordering.. zouden willen inrichten en.... mij tot secretaris bombardeeren!
[8] Dàt nooit meer! Ik heb daar wel aan gedacht. Ook vrees ik, dat kerels 'lijk
van de Velde en sommige andere knappe jongens die met hart en ziel aan ons zouden zijn, wanneer we niet heulden met die mossel-noch-visch-lui, niet zouden toetreden. Mijn ideaal is: volkomen afzondering van al de philisters. Zijn we weinig in getal, we zullen veel in waarde zijn, hoop ik. Zóó 10, en 1000 anderen, dat maakt nóg een groot verschil.
Mijn plan was niet een regelmatige "vereeniging" te stichten — o dat stichten! o die bonden! als alles individualiteit is in dézen tijd van.... enz.! Maar als Gij 't opvat als een verbond in den aard van Nieuwe Gids of Jeune Belgique, dan ben ik 't eens. Maar hebben we daarvoor genoeg krachten? In literatuur vooral is 't pover. In ieder geval, we kunnen daarover nog denken. O, er is zooveel aanlokkelijks in uw idee, maar... gaan we weer onzen tijd, den zeldzamen, — en onze vermogens — de geringe — niet verspillen om aan een hoopje goeie menschen te bevallen? Is de tijd voor de propaganda al gekomen, vraag ik me soms? Deden we niet beter elk in zichzelf weg te kruipen, en daar z'n bescheiden lapje kunst te maken? Maar dan protesteert de mensch, die behoefte aan uitstorting, die zich tot handelen gedwongen voelt; en zegt: waarom niet de twee
[4]
dingen vereenigen? We zijn ook in zekeren zin pedagogen van dit volkje. Waarom schrijven we anders in Vl[aamsche] School, dagbladen, tijdschriften van allen aard? We winnen er geen geld meê, dat noembaar is; voor de artiesten heeft het weinig of geen belang (ik bedoel de echte); dus alleen voor het plebs..
Maar — we moeten ook elkaar steunen, elkaar opbeuren. Ikheid moet er zijn; maar wederzijdsch schoren is zoo aanmoedigend; de Jeune Belgique en de Nieuwe Gids bloeien, omdat ze, naast serieuze elementen, elkaars ellebogen zoo goed voelen. Dat onderhoudt het heilig vuurtje.
Dus, slotsom: ik bijt geheel in uw plan.
[9] Ik doe, als we dat kunnen tot stand brengen, een rooi gilet aan, lijk
Gautier!
[10]
Gaat Gij niet meê redevoeren bij de Socialisten? Ik krijg zoo den inval naar het plebs van de Diepestraat te gaan binnen eenige maanden en daar te praten over Ibsen!
[11]
Ik krijg toch weer moed! Ik zie een lichtje, 'lijk Duimeke — (o, die arme folklore!)
Met mijn hartelijkste betuiging van mijn ouwe verkleefdheid
Uw
Emm[anuel] de Bom
die U spoedig hoopt te zien en te spreken.
Annotations
[3] De draagwijdte van deze brief aan
De Mont kwam overeen met
De Boms slotbeschouwingen bij zijn artikel over
Als Ik Kan ('XXVe Tentoonstelling Als Ik Kan', in:
De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 12-13. Van zijn negatieve opinie over het Antwerpse kunstleven en de Antwerpse pers getuigde reeds zijn brief van 1 januari 1891 aan
Vermeylen (
brief 1 (1891)). Ook het Antwerpse
Taalverbond sloeg hij al langer niet hoog aan, zie
brief 99 (1891).
[4] Pol de Mont nam samen met
Hippolyte Temmerman en
Arthur Cornette de redactie van het tijdschrift
De Toekomst waar.
[5] Met
'artikels in de Koophandel' worden
De Boms artikelen i.v.m. de
Rossi-voorstellingen en de voordrachten over die voorstellingen bedoeld. Deze voordrachten werden respectievelijk gehouden door
Pol de Mont,
Arthur Cornette,
Antoon Moortgat en
Frans Gittens. Zie
brief 77 (1891) en
brief 88 1891), noot 1 [6] De Bom heeft het blijkbaar over de geschiedenis met
Clara Gaesch. Zie o.m.
brief 4, noot 1.
[7] Zie ook
brief 17bis. Over deze onderhandelingen met het
Kunstverbond werd niets gevonden. Waarschijnlijk hielden ze verband met de aanvankelijke weigering om het werk van de schilders van de in 1883 opgerichte vereniging
Als Ik Kan tentoon te stellen. Die schilders braken met de oude conventionele schildertrant, waardoor tussen de aanhangers van de oude en de nieuwe richting een heftige strijd losbrak. Zie
Emmanuel de Bom, 'XXVe tentoonstelling Als Ik Kan', in: De Vlaamsche School, nr. V (1892), p. 2-3.
[8] Allusie op de Maatschappij ter Bevordering van de Nederlandsche Letterkunde die op 10 mei 1890 op initiatief van
Emmanuel Rosseels te Antwerpen werd opgericht en waarvan
Emmanuel de Bom secretaris was. (Zie brief 40 (1890), noot 3, noot 5 en noot 6)
[10] Allusie op het bekende rode zijden vest van
Théophile Gautier dat hij droeg i.p.v. het officiële zwarte habijt, tijdens de eerste opvoering van
Hernani van Victor Hugo op 25 februari 1830. (zie de
Dictionnaire de Littérature, 1925). Dit rode vest van
Gautier, de leider van 'Les jeunes-France', was symbool van hun jeugdige opstandigheid, gekarakteriseerd als
'toujours un peu voyante'.
[11] I.v.m. een voordracht over Ibsen noteerde
De Bom dat hij slechts enige indrukken en enige gedachten n.a.v. een studie van Ibsen wilde weergeven. Zie
Emmanuel de Bom, Aantekeningen XII, November 1891 (AMVC B/708/H, 108860), p. 81-82 en 98. Datum van die aantekening is niet gekend, maar vermoedelijk eind december 1891 of begin januari 1892. Zie ook
brief 196, noot 1.