20.1.92
Waarde Heer Boele,
Ik neem de gelegenheid waar, nu wij 't genoegen hebben U in Antwerpen te bezitten, U, voor de laatste maal, een nummer van de Spectator te kunnen schooien.
Ik leende het destijds aan den heer Frans Gittens, die 't, tamelijk onachtzaam, ergens verdoold heeft en 't niet meer kan ontdekken.
Wilt Gij, als een oogenblik tijd u overblijft eens zoeken in uw Spectator-papperassen (mits, voor dit woord, al mijn verontschuldigingen aangenomen worden), of er geen enkel ex[emplaar] van nr 35, 29 Augustus 1891, meer te vinden is.
'k Heb nog alleen 't handschrift. En kan ik dàt te lezen geven — met al de krabbels en vlekken waarmêe 't beschilderd is — aan Haar?
Daarbij, indien 'k niet van idee verander, wil ik dit stukje met twee meer uitgebreide studies "De Laatste" en "Tweede Liefde" onder den titel "Zwakkelingen" of "Stukjes Ziel" (naar ik hoop) einde dit jaar in boekvorm uitgeven.[1]
Betalen kan ik een enkel nummer wel. Indien Gij niet kunt dan een volledig ex[emplaar] van den j[aar]g[ang] afstaan, dan ben ik bereid een artikel voor den Spectator te leveren, maar wat Gij thans over uw gemoed moet kunnen krijgen is mij per postkaart de eer van 'n antwoord te gunnen.[2]
Ook Vermeylen wacht nog altijd op beantwoording van brieven aan U gericht.
Zou Flanors sympathie voor de "jolige jeugd" al aan 't wankelen zijn?
[2]
Verontschuldig toon, vorm en papier van dit episteltje en geloof mij
Uw hoogachtende en
verkleefde
Emm[anuel] de Bom
Olijftakstr. 10.
