Gent, den 20 Febr[uari]
[1]
Waarde Vriend
Het artikel uit de
Vl[aamsche] School[2] had ik niet gelezen en heb ik nog niet gelezen. Maar uwe kaart
[3] heb ik
wel gelezen en ik dank u voor de goede meening die ik u schijn ingeboezemd te hebben.
Wat uw aanbod betreft,
[4] zoo moet ik zeggen dat ik niet denk de man te zijn om kunstkritiek te oefenen.
[5] Smaak, heb ik, geloof ik, genoeg; maar om de pretentie te hebben van een schilder te beoordeelen, daarvoor hoeft wat meer: er is ook een groote
technische kennis noodig, die ik niet bezit. Over
letterkundige onderwerpen schrijven, (dat meent gij toch met Maeterlinck? of meent ge
den schilder[6] uit Gent?) dat zou ik wel kunnen doen: immers, letterkunde en de studie daarvan, dat is het zeil waaronder ik vaar. Maar, mij te verbinden om
geregeld artikels te zenden, dat is weer wat moeilijker; ik heb tegenwoordig zeer veel werk en kan mij moeielijk aan iets nieuws verbinden. Overigens ik weet volkomen dat ik mij zou moeten verbinden; maar waartoe ik dat moet doen, zegt ge mij niet. Welke zouden mijne plichten zijn? enz.enz.
Ga u ook niet inbeelden, jongen, dat ik voornemens ben een letterkundige baan te beginnen:
Jan Knops heeft wel hier en daar iets begaan voor den Almanak van 't
Z[al Wel Gaan],
[7] maar binnen kort zal
Jan Knops dood zijn, reeds is hij geen student meer. En God weet of er later in den taalkundige
M[aurits] Basse nog iets overblijft van
Jan Knops. De wetenschap is mijne baan, vriend, en de rest is voor mij
[2]
slechts uitspanning, die tegelijker tijd moet dienen om aan mijn vrienden redakteurs van den Almanak een dienst te bewijzen: ze geraken zoo dood moeielijk aan kopij! Nochtans wil ik wel van tijd tot tijd, als vrij amateur, iets in de
Vl[aamsche] School schrijven als gij dat zoo wilt: maar niet
geregeld he? en zonder eenige verbintenis aan te gaan.
Julius (en niet Jan) Pée is een ernstige jongen; dat kunt ge merken uit de reeks artikelen over Multatuli's brieven die hij in het
Nederlandsch Museum heeft geschreven.
[8] Van Werveke, ken ik niet;
[9] geen enkel
't Zal wel Ganer van dien naam is mij bekend,
Uw broer[10] zal u slecht ingelicht hebben. Is het een der Almanakredacteurs die ge meent? Zoo ja, zend mij zijn pseudoniem en ik zend u zijn naam.
De naam van
Outis is
Willem Duflou, en niet de Flou.
[11]
Uw
M[aurits] Basse
Egmondstr. 22.
Annotations
[1] Deze brief werd geschreven in 1892, zoals blijkt uit de inhoud.
August Vermeylen en
Emmanuel de Bom zochten jonge medewerkers voor het bijblad van
De Vlaamsche School. Zie ook de brieven van
Leo Simons en
August Vermeylen aan
De Bom uit de eerste maanden van 1892. In
brief 53 schrijft
Vermeylen dat ook jongeren als
Sabbe,
Outis en
Basse zouden moeten meedoen. Zie ook de brieven van
Duflou aan
De Bom;
brief 43 en
brief 56. Er verscheen uiteindelijk niets van
Basse in het bijblad van
De Vlaamsche School.
[2] Waarschijnlijk het artikel over
Als Ik Kan, waarmee de jaargang 1892 werd geopend.
[4] Nl. om mee te werken aan
De Vlaamsche School.
[5] Er verscheen geen enkele door
Basse ondertekende bijdrage in
De Vlaamsche School in 1892.
[6] Historie- en portretschilder
Louis Maeterlinck.
[7] Van
Basse verschenen in de
Gentsche Studentenalmanak uitgegeven door het Taalminnend Studentengenootschap "'t Zal Wel Gaan" (Gent, XXXII, 1892) de volgende bijdragen onder
Basses pseudoniem
Jan Knops: 'Van eene ster' (gedicht, p. 8-11), 'Liefdegeschenk' (gedicht, p. 60-61) en 'Pet, pijp en schaats' (proza, p. 75-98). In de almanak van het volgende jaar (XXXIII, 1893) verschenen onder hetzelfde pseudoniem 'Jan Joris Mulder' (proza, p. LXVI-LXIX) en 'Op de Lei' (proza, p. 13-28).
[8] Van Julius Pée verschenen enkele bijdragen, alle onder de titel 'De brieven van Multatuli' in:
Nederlandsch Museum. Tijdschrift voor letteren, wetenschappen en kunst. Zie de IVde r., I, 1ste afl., XXXIIIste dl. (1891), p. 370-385; IVde r., I, XVII, XXXIVste dl. (1891), p. 39-53/ 107-116/148-160; IVde r., II, XVIII, XXXVste dl. (1892), p. 263-282.
[9] Alfons van Werveke werd niet teruggevonden op de studentenrol van de Rijksuniversiteit te Gent.
[11] Guillaume Duflou was door
De Bom gevraagd om mee te werken aan
De Vlaamsche School. Zie
brief 43, noot 1.